Erfgoeddrager: Madée

‘Ik vergeet nooit meer die gemene lach van die Duitse soldaat’

In de bibliotheek van De Wilgenhof in Eindhoven ontmoeten Madee, Aylin, Bo, Noah en Juul van basisschool De Hasselbraam Willie Van Oers en zijn vrouw. Willie was vijf jaar toen de oorlog begon en tijdens het gesprek komt het ene na het andere verhaal naar boven. Het gesprek gaat vanwege corona met een spatscherm tussen verteller en kinderen. Om de herinneringen wat meer tastbaar te maken heeft Willie mooie prentjes geprint over hoe het was tijdens de oorlog. Die mochten de kinderen na het gesprek houden.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Op een dag zagen we vreemde vliegmachines in de lucht. We waren bang. Hadden ze bommen bij zich? Gingen ze schieten? Werden ze zelf afgeschoten? Mijn kleuterschool werd in beslag genomen door Duitse soldaten die onderdak nodig hadden. Voor de schoolpoort kwam een schildwacht met een groot geweer en een hele grote Duitse herdershond. Alle kinderen waren bang van de hond, behalve een jongetje. Hij aaide de hond en werd toen in zijn hand gebeten. Ik vergeet nooit meer die gemene lach van de Duitse soldaat toen dat gebeurde. Ik herinner me ook dat een Joodse juffrouw van onze school is opgepakt en weggevoerd.’

Vermaakte u zich tijdens de oorlog?
‘Ja zeker wel. We hebben veel op straat gespeeld. Er was toen ook geen verkeer. Wij jongens voetbalden – we mochten niet met de meisjes mee springtouwen – en tikten ook ruitjes in. Mijn vader was schilder en die kon dan weer nieuw glas in de ramen zetten! Als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moest iedereen binnen blijven. Zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was geen verlichting op staat. Het was echt pikke-pikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Liepen er Duitse soldaten in uw straat?
‘Ja! Dan moesten we naar binnen van onze ouders. We mochten niet met ze praten. Er waren twee straten in Eindhoven waar geen Duitse soldaten mochten komen: Het Eindje en ’t Begijnhof. Daar zaten louche cafés en er werkten meisjes achter de ramen. Op straat werden mensen opgepakt als ze een oranje speldje op hadden. Alles wat in verband stond met het Koningshuis, dat Van Oranje heet, werd verbannen. Vandaar dat er geen sinaasappels – appeltjes van oranje – te krijgen waren. En dat het Wilhelminaplein tijdens de oorlog het Wilhelmplein heette. Wij kinderen waren nog te klein om te beseffen wat er precies aan de hand was en waar het over ging. We hadden geen telefoon, geen televisie, geen radio, dus geen nieuws. Alles werd afgenomen door de Duitsers. Alles ging op de bon, werd gerantsoeneerd. Er waren tekorten. Ik zag bijvoorbeeld op mijn tiende pas voor het eerst een sinaasappel!’

Had u familie in het leger?
‘Nee. Wel is een oom van mij opgepakt. Hij moest dijken aan de Zeeuwse kust graven. Mannen konden zo worden meegenomen, ook om in Duitsland te werken. Je had niets te vertellen en ze kenden geen pardon! Veel mannen en jongens zijn nooit meer teruggekomen. Sommigen hadden een brief van de dokter waarin stond dat ze een ziekte hadden en niet konden werken. De Duitsers waren panisch voor enge ziektes. Dit was voor veel mannen en jongens een mooie uitweg om niet te hoeven werken voor de vijand. Mijn vader had ook zo’n brief. Op een dag was er een razzia bij de IJzeren Man. Alle mannen en jongens boven de zestien werden opgepakt. Mijn vader was daar ook zwemmen. Hij liet zijn brief van de dokter zien en mocht gaan.’

Nam u de oorlog serieus als kind?
‘We namen de oorlog heel serieus! We waren heel bang als we een vliegmachine zagen. We kregen ook vliegende bommen over ons heen, bedoeld voor de haven van Antwerpen en Londen. We konden het motortje van die bommen van ver horen. Zolang dat aan was, bleef de raket in de lucht. Maar ging het uit, dan viel de bom ineens naar beneden met een zware explosie! In Eindhoven is dat een keer gebeurd, op de Kruisstraat. Drie vriendjes van me vonden daarbij de dood. Je kunt in de Gildelaan, een zijstraat van de Kruisstraat, nog steeds de plek met de schade daarvan zien. Mijn ouders vonden het niet veilig meer boven op onze slaapkamers. Vanaf toen sliepen we in de kelder.’

Bent u ook iets dierbaars kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Het meest dierbare was mijn familie en die ben ik gelukkig niet kwijtgeraakt. We hebben ook nog een Mariabeeldje dat vader destijds op 5 december, net voor het Sinterklaasbombardement, voor moeder had gekocht. Het heeft het bombardement overleefd. We moesten daarna wel weg uit ons huis, omdat er veel kapot was. Toen zijn we een tijdje bij opa en oma aan de Gagelstraat gaan wonen.’

       

Erfgoeddrager: Madée

‘Voor bommen kun je niet vluchten’

Harry Sablerolle woonde tijdens de oorlog op de Meeuwenlaan in Amsterdam-Noord, samen met zijn drie broers en ouders. Zijn vader was kapper, maar moest voor de Duitsers werken aan de kustverdediging in Egmond aan Zee. Meneer Sablerolle zat in de Ritakerk aan het Hagedoornplein toen die in 1943 werd gebombardeerd. Het gierende geluid van vallende bommen zal hij nooit meer vergeten. Hij heeft mooie foto’s uit de oorlog meegenomen tijdens zijn bezoek aan basisschool Het Wespennest, waar hij wordt geïnterviewd door Emil, Douwe en Madée. Heel toevallig… zijn kinderen zaten vroeger ook op het Wespennest.

Wat was voor u het engste moment in de oorlog?
‘Op zaterdag 17 juli 1943 ging ik naar de Ritakerk, waar een feestelijke dienst was omdat de kerk 25 jaar bestond. Toen de heilige mis was afgelopen, mochten we de kerk niet uit vanwege luchtalarm. De Engelsen wilden de Fokkerfabriek op de Papaverweg bombarderen, waar vliegtuigen voor de moffen werden gemaakt. Maar het ging helemaal mis. Ik hoorde een verschrikkelijk gegier. Gebrandschilderde ramen vielen terwijl het kerkkoor zong. Ik bukte meteen en drukte mijn hoofd in een vakje. Het was opeens pikkedonker en iedereen krijste. Een bom ontplofte in de grond en liet een grote ravage achter. Er vielen 20 doden. In veel straten waren de huizen kapot geschoten. Mijn oudere broer zou misdienaar bij de dienst zijn, maar was toevallig net op pad gestuurd om suiker te gaan halen bij Jamin. Dat is zijn geluk geweest. Vrienden van hem die wel misdienaar waren, hebben het bombardement niet overleefd. Ik liep huilend naar huis. Sindsdien wist ik van angst niet waar ik kruipen moest bij luchtalarm en die angst is altijd gebleven. Ik weet nog dat op een dag in 1965 ik gegier en geplof hoorde omdat er een vliegtuig door de geluidsbarrière vloog. Ik rende naar de trap om te schuilen. Maar voor bommen kun je niet vluchten. Je weet immers niet waar de bom gaat vallen. Vluchtelingen hebben deze enorme angst ook. Daarom moet je ze ook helpen.’

Hoe kwamen jullie aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘In 1944 was er een hele strenge winter. Mijn vader, die voor de oorlog tbc had gehad, werd ziek. Eind 1944 was er een staking bij de spoorwegen waardoor er geen eten meer werd aangevoerd. Gerard, een jongen uit Brabant die mijn vader kende omdat hij ook aan de kustverdediging werkte, kon niet meer naar huis en kwam bij ons wonen. Hij slachtte soms stiekem honden en katten voor mijn vader. Mensen reden met karren helemaal naar Lutjebroek, Bussum of Hilversum, met spullen in ruil voor eten. Eind 1944 werd ik door Gerard op de slee naar Lutjebroek gebracht. Duitsers hadden de polder onder water gezet…het was een grote ijsvlakte. Onderweg kwam ik mijn oom tegen met de fiets. De meeste fietsen hadden in die tijd geen banden meer, het waren echt zware ‘hongertochten’. Naar Lutjebroek was het zo’n 50 km, dat was wel 10 uur lopen. Soms pikten Duitsers het eten af dat je bij zo’n hongertocht had verzameld. Ze gingen bijvoorbeeld bij de pont staan die veel mensen moesten nemen om weer thuis te komen. Wij woonden gelukkig in Noord dus hoefden we niet met de pont. Het was die winter ‘ avonds koud in huis. Iedereen ging daarom maar bij elkaar in de keuken zitten en lezen bij kaarslicht. Soms pikten we houten blokjes die tussen de tramrails lagen, die brandden goed.


Wat ging er in u om tijdens de bevrijding?

‘Ik heb de bevrijding in Lutjebroek meegemaakt. Op het voetbalveld was feest, maar daar herinner ik me niet veel van. Ik zag wel twee groene auto’s met witte sterren langsrijden op de weg van Hoorn naar Enkhuizen, dat waren de bevrijders. In Lutjebroek zag ik een paard en wagen met een paar vrouwen die werden kaalgeschoren. Daarna ging een pot verf over ze heen. Dat waren meisjes die verkering hadden gehad met een Duitse soldaat.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892