Erfgoeddrager: Madara

‘Ongelooflijk dat we het allemaal hebben overleefd!’

Fien Benninga-Warendorf (1932) woonde tijdens de oorlog in de Gerrit van der Veenstraat en in de Chopinstraat. Ook kwam zij in verschillende kampen terecht. Madara, Silwan en Famke van de Olympiaschool interviewden haar.

Hoe was uw gezinssituatie?
Ik woonde in het begin van de oorlog in de Euterpestraat, die nu de Gerrit van der Veenstraat heet, met mijn ouders, mijn broer en zus. Mijn vader was jurist en was voor de oorlog al betrokken bij verschillende illegale krantjes. Tijdens de oorlog heeft hij geholpen met de oprichting van Het Parool. Hij zat vaak met zijn gedachten ergens anders. Dan was hij er wel, maar niet echt. Ik zat op school aan de Pieter Lastmankade, maar tijdens de oorlog moest ik verplicht naar de Joodse school. Ik had daar nooit bij stil gestaan. Ik voelde mij gewoon Nederlander, maar pas door de oorlog werd ik als Jood bestempeld. Voor mij ging het leven gewoon door. Ik speelde buiten en maakte plezier. Wij wisten van niets, er werd ook niets verteld, ook niet door mijn vader. Je bent nooit voorbereid op wat er zou gaan gebeuren.

Wat gebeurde er?
Een aantal mensen van Het Parool werd opgepakt en toen is mijn vader naar Engeland gevlucht. Op een dag in november 1942 werd er aangebeld. Er stond een bekende NSB’ er voor de deur en het hele huis werd doorzocht. Boven was een kamer op slot, daar stonden onze Sinterklaascadeautjes in. Die dag werden wij opgepakt en als ‘strafgeval’, omdat mijn vader in het verzet zat, naar de gevangenis gebracht. Daar kwam ook een andere familie binnen. Omdat zij opgepakt waren zonder ster moest de grote man die erbij was een shirtje van mij aan. We zijn naar Westerbork gebracht en daar zijn we anderhalf jaar gebleven.  Daarna zijn we naar Bergen-Belsen gestuurd. Daar stonden barakken met stapelbedden. Ik sliep met mijn zusje in een bed en mijn broertje sliep naast mijn moeder. De vrouwen gingen altijd recepten opnoemen. Dat krijg je als je honger hebt, dan heb je het alleen maar over eten. En elke dag moesten we door weer en wind op appèl staan. Mijn moeder had werk in een fabriek buiten het kamp. Daardoor hadden we wat extra eten. Zij moet heel sterk geweest zijn.

Hoe liep dat af?
In april 1945 werden we bevrijd. Mijn moeder en ik zaten op een bankje. We waren uitgehongerd, maar de zon scheen en je voelde dat de bevrijding op komst was. Toen werden we in een trein gestopt en hebben we dagen rondgereden. Bij Frankfurt zijn we door de Russen bevrijd. We mochten in een dorp op zoek gaan naar eten en een tijdelijk huis. Ik ben toen op zoek gegaan, want mijn moeder was heel ziek. Andere meisjes die daar ook waren, maakten rokken van gordijnen. Uiteindelijk zijn we door de Amerikanen naar huis gebracht. Op 29 juni kwamen we weer in Amsterdam aan. Ik vind het ongelooflijk dat we het allemaal overleefd hebben. Vlak na de oorlog zijn we naar mijn vader in Engeland gegaan en heb ik daar drie jaar op kostschool gezeten. We mochten niet meer over de oorlog praten, dat is een tragiek. Je besefte toen niet veel van die narigheid; je ging gewoon door met touwtje springen.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892