Erfgoeddrager: Luz

‘’U kunt Judith van Geens niet zijn, die is dood.’’

Wij interviewden Judith Waterman-van Geens. Ze is vlak na de oorlog geboren, maar door haar naam draagt ze de oorlog altijd als een handtasje bij zich. De vader van Judith heeft tijdens de oorlog in de Rapenburgerstraat gewoond, samen met zijn vrouw en hun dochtertje die op 8 januari 1943 werd geboren. Over het korte leven van haar half-zusje heeft Judith een erg mooi boekje gemaakt dat we ook van haar hebben gekregen. En er is ook een filmpje over haar gemaakt, dat we samen met haar hebben gekeken: ‘Er was een zusje’.

Hoe zag het gezin van uw vader eruit tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was in de oorlog getrouwd met zijn eerste vrouw. Ze kregen een dochtertje.  Toen werden ze opgepakt en moesten ze naar Vught. Dat was een Nederlands concentratiekamp. Zijn vrouw en kind werden op het transport naar Sobibor gezet. Mijn vader moest naar Auschwitz. Dus er is een klein zusje geweest van vijf maanden, die in Sobibor meteen is vermoord met haar moeder. En dat zusje heette Judith van Geens en ik heet ook Judith van Geens. Dat is mijn hele verleden, dat mij achtervolgd. Dat hadden mijn ouders natuurlijk nooit mogen doen. En de problemen die dat geeft als je bijvoorbeeld een paspoort moet aanvragen: dan zeggen ze: “Judith van Geens is dood.”’

Heeft u familieleden verloren tijdens de oorlog?
‘Ja, heel veel. Mijn vader kwam uit een gezin van twaalf kinderen. Hij had twee zusjes, die waren gemengd getrouwd, dus die hoefden niet weg in de oorlog. Mijn vader is met de rest van de familie weggevoerd. Hij kwam helemaal alleen terug. Iedereen is vermoord. Ooms en tantes, broers en zusters. Mijn vader zei altijd: “Ik ben teruggekomen om het door te vertellen.”’

Wat is er met uw moeder gebeurd?
‘Mijn moeder zat in Friesland ondergedoken met mijn broer, die in 1943 was geboren. Ze was getrouwd met een niet-Joodse man en die man wilde nog een baby, maar mijn moeder wilde dat niet middenin de oorlog. Toen zei hij: “Als we geen tweede kind nemen verraad ik dat je Joods bent en dat we een Joods kind hebben”. Toen is mijn moeder in de nacht op de fiets gestapt en met mijn broer naar Friesland gefietst. Ze blondeerde haar gitzwarte haar en is weggegaan. Ik weet er heel weinig van, mijn moeder sprak er niet over, want wat mijn vader had meegemaakt was het ergste.’

Is uw vader vrijgelaten of uit het kamp ontsnapt?
‘Mijn vader zat in Auschwitz en van Auschwitz moest hij naar Buchenwald lopen. Dat noemen ze een dodenmars. Ze liepen met duizenden mensen. Onderweg gingen natuurlijk heel veel mensen dood. In Buchenwald moest hij heel hard werken. Toen het concentratiekamp bijna werd bevrijd, moesten ze weer gaan lopen. Dat heeft hij twee keer moeten doen. Uiteindelijk werden ze onderweg bevrijd. Hij kwam met de trein terug in Amsterdam. Maar er was niemand.
Mijn vader kende mijn moeder van voor de oorlog uit de buurt, toen ze nog klein waren. Mijn moeder zag mijn vader op het Centraal Station en zij heeft hem mee naar huis genomen. Dan moet je iets gaan opbouwen. En daar ben ik dan uitgekomen.’

Heeft u ook nog spullen van de oorlog?
‘Ik heb hier een heel bijzonder doosje. Daarin zit een Davidster, die is van mijn moeder geweest. En een persoonsbewijs, met een J van Jood. Er zit een vingerafdruk op.
Ik heb ook twee hele oude trouwboekjes. Ze vergaan bijna. Een is van mijn moeder en een boekje van mijn vader en zijn eerste vrouw. Er staat in: Dochter Judith, geboren 1943.
Ik heb het doosje met de spullen gevonden toen mijn ouders waren overleden. Ik heb er slapeloze nachten van gehad.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892