Erfgoeddrager: Lou

‘In de oorlog heb ik mijn vader en moeder vier jaar niet gezien’

Frans Pfaff (1939) en zijn dochter zijn al vroeg op de Willem-Alexanderschool in Bergen. Tim, Mae, Lou en Mathijs geven ze een kopje thee en laten zien waar ze kunnen gaan zitten. De kinderen gaan intussen eerst het interview nog even voorbereiden. Als ze klaar zijn, halen ze hen op en begint meneer Pfaff te vertellen.

Hoe was om op te groeien in een voormalig Nederlandse kolonie?
‘Wij woonden in Yogyakarta op Java in Indonesië. Ik was 6 jaar in 1945, dus heel jong. De Tweede Wereldoorlog was net voorbij en ik dacht alleen aan spelen, leukigheid en ondeugend zijn. De jaren daarvoor was het oorlog geweest en dat was vreselijk.

Toen de oorlog was afgelopen moest ik wel naar school, maar dat was ik niet gewend, in een klas zitten, dus dat vond ik niet zo leuk. Een klas bestond uit een half jaar daar. Dus in één jaar deed je twee klassen. Vijf jaar lang had ik niets gedaan en ineens moest ik gaan leren…’

Wat is uw leukste herinnering aan Indonesië?
‘Mijn leukste herinneringen zijn de vliegerwedstrijden. We maakten zelf vliegers wat heel veel werk was. Dan lieten we ze de lucht in en probeerden de vlieger van de ander kapot te maken in de lucht. Dat was heel leuk om te doen.’

Hoe ging u naar school in Indonesië?
‘Het was een half uur lopen naar school, dat is niet zo ver, maar het was al vroeg heel erg warm. Het werd al om zes uur licht maar het was ook om zes uur alweer donker. Daarom begon de school al om zeven uur en was om twaalf uur uit. Op school mochten de leraren bijna alles doen: een lel om je hoofd geven en een tik op je vingers met een liniaal. Dat was toen normaal.’

Wat merkte u van de oorlog?
‘Mijn vader zat bij de KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Toen de Japanners Indonesië in 1942 bezetten, sloten zij mensen met de Nederlandse nationaliteit op in jappenkampen. Mijn vader werd in 1943 opgepakt en als krijgsgevangene naar een van de eilanden gebracht. Mijn moeder werd in een vrouwenkamp gezet. Gelukkig was er de oudste zus van mijn vader die mijn broer en mij onder haar hoede heeft genomen. Ik heb mijn ouders vier jaar niet gezien.

Aan het einde van de oorlog wist niemand meer wie waar zat. Toen mijn vader in Soerabaja kwam, sprak hij een collega die zei: ‘Volgens mij ken ik jouw zus. Zij zorgt voor jouw kinderen.’ Mijn vader haalde ons meteen op en nam ons mee naar Jakarta. Mijn moeder vonden we via het Rode Kruis terug. In 1945 waren we voor het eerst in vier jaar weer samen.’

Hoe kwamen jullie naar Nederland?

‘Al snel na de bevrijding moesten alle militairen het land uit omdat Indonesië onafhankelijk werd. Mijn vader was militair bij de KNIL en ook wij moesten dus abrupt vertrekken. Dat ging zo. Mijn vader kwam op een middag in oktober thuis en zei: ‘Naar binnen, koffers inpakken, we moeten wegwezen. Jullie mogen een klein koffertje met kleding inpakken.’ De volgende dag gingen we aan boord van een groot schip in korte broek en een hempje. De reis van Jakarta naar Amsterdam duurde vier weken.

Toen we in Nederland aankwamen was het hartstikke koud. We verbleven in een contractpension in Wijk aan Zee en na een week mochten we winterkleding gaan halen. Ik kwam op school in de zesde klas, bij jullie groep 8. Ik werd perfect ontvangen door de jongens en had meteen vrienden die me vroegen om thuis te komen spelen. Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands sprak, maar in Indonesië had ik alleen maar Nederlands mogen spreken. Ook al onze boeken op school waren in het Nederlands geweest. Dat veranderde toen Indonesië in 1948 onafhankelijk werd en Nederland niet meer de baas was. Van de een op de andere dag waren alle boeken in het Javaans.’

Miste u uw land toen u in Nederland was?
‘Ik miste mijn land behoorlijk, vooral de warmte. In Indonesië heb je geen last van de kou, daar is het altijd warm. En het eten… het eten was echt mijn eten!’

Erfgoeddrager: Lou

‘Mijn moeder liep van Amsterdam-Noord naar Lutjebroek’

Bente, Azul en Lou van de Twiskeschool zijn benieuwd naar de verhalen van Harry Sablerolle die tijdens de oorlog in Amsterdam-Noord woonde, net als zij. Meneer Sablerolle was zes jaar toen de oorlog begon. Hij liet de kinderen veel foto`s zien tijdens het interview.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Voor mij begon het als een mooie dag waarop ik met mijn vriendjes buiten speelde. Er stond altijd al een grote zwarte auto voor onze deur, die was van de chauffeur van de baas van Schiphol. Toen die auto ooit een keer terugkwam van Schiphol, zagen we dat er een kogelgat in zat. We vonden dat niet bijzonder en gingen verder met buitenspelen. Pas wat later realiseerde ik me dat dit van het bombardement op Schiphol kwam.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Bij de spoorwegen werd in 1944 gestaakt en het gevolg was dat de Duitsers zeiden: ‘Jullie gaan staken? Dan komt er ook niks meer naar Amsterdam toe’. Zo begon de Hongerwinter. Soms hadden mensen een moestuintje, maar anders gingen ze de stad uit met een handkar of bakfiets zonder luchtbanden om eten te halen. Mijn moeder liep verschillende keren van Amsterdam-Noord naar Lutjebroek of naar Hoorn. Wel een dag lopen en dat met een handkar… Bij ons thuis hadden we een man, een collega van mijn vader, die na de spoorwegstaking niet meer naar Brabant kon. Hij is tot het einde van de oorlog bij ons gebleven. In de tijd van de Hongerwinter ging hij ‘s nachts de straat op om honden en katten te vangen, omdat dit een van de weinige dieren waren die nog over waren om op te eten. Mijn oom was slager, hij bereidde de dieren stiekem want mijn tante zou dat anders te zielig vinden. Het was eigenlijk best lekker: net kip of rund.’

Wat gebeurde er precies tijdens het bombardement op de Ritakerk?
‘We waren net klaar met het gebed, toen de priesters achter in de kerk gingen staan. Op dat moment ontplofte een bom met een harde knal. Ik zag overal stof, het was helemaal donker in de kerk. Ik kroop naar het middenpad en dacht: `waar is de uitgang, blijf leven, blijf leven’. Snel kroop ik weer verder, het licht in. Onderweg was een diepe kuil. Een hele grote man tilde me op, over het gat… en ik was buiten. Ik rende huilend naar huis, maar mijn moeder had het nieuws al gehoord en stond me buiten op te wachten.’

Hoe was het toen de Duitsers u bijna hadden gesnapt bij de treinfabriek?
‘Dit gebeurde in de Hongerwinter toen er geen elektriciteit of warmte was. Ik ging samen met mijn broer naar de dijk, waar een hek stond dat naar een treinenfabriek leidde. Ik weet nog goed dat mijn broer op de uitkijk stond terwijl ik snel over het hek klom en naar een hele grote berg houten blokjes rende, dezelfde soort blokjes die vroeger tussen de treinrails lagen. Ik had een grote zak mee om de houtjes in te doen. Juist toen die zak vol was, kwam er een Duitse bewaker met een grote herdershond aanlopen. Hij liep een rondje om de stapel, en ik liep zachtjes het rondje mee zodat hij mij niet zou zien en de herdershond me niet zou horen. Zodra hij wegliep, rende ik snel terug naar het hek zodat mijn broer de zak kon aanpakken. Daarna renden we samen over de dijk terug naar huis en hadden we weer een voorraad voor in de kachel.’

 
 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892