Erfgoeddrager: Lonneke

‘Volwassenen kon je niet vertrouwen’

Joni, Eva en Lonneke van het Novalis College in Eindhoven spraken met Florian Schouten (Paramaribo, 1957). Na een moeilijke jeugd, waarin ze altijd voor zichzelf heeft moeten zorgen, kwam ze in de zomer van 1975 naar Nederland. “Oké, dit is dus Nederland, dacht ik.”

Hoe was uw familie?
‘Mijn vader was niet in beeld. Mijn moeder dronk veel. Ik zorgde veel voor mijn zusje. Daarnaast had ik nog een oudere zus en broer. Mijn vader was een flierefluiter, vaak bij andere vrouwen. Toen het slechter ging met mijn moeder, ging ik naar mijn tante, die mijn voogd was. Ook daar moest ik zorgen voor de kleinere kinderen. Toen mijn tante naar Nederland ging in de zomer van 1975 was ik nog minderjarig en moest dus mee, met mijn zusje.’

Hoe was het leven in Suriname?
‘Ik ben westers opgevoed, maar minder dan hier in Nederland gewoon is. Ik moest voor mezelf zorgen en naast school het huishouden doen. Ik had niemand bij wie ik terechtkon. Volwassenen kon je niet vertrouwen. Ik was een erg brutaal meisje en kwam goed voor mezelf op. Op school mocht je geen Surinaams praten; dan kreeg je straf. Ik leerde over Nederland. Over sneeuw, schoorstenen en gewoontes.’

Wat gebeurde er toen u in Nederland kwam?
Dat was op 5 juli 1975, een bloedhete dag. Het liefst was ik in Suriname gebleven. Maar de onafhankelijkheid kwam er aan. Mensen wisten niet wat hen te wachten stond. De politiek maakte de mensen bang. Niemand had verwacht dat de militairen het land zouden overnemen. De wreedheden waren onvoorstelbaar. Daarom gingen we weg. Hier ben ik meteen een opleiding gaan volgen om weg te zijn van mijn tante. Dat wist ik als kind al: als ik de kans krijg, ben ik weg. Suriname voelde als thuis. Vooral in de winter miste ik het land. Maar daar wonen zou een uitdaging zijn. Surinamers hebben lange tenen. En ik heb een sterke mening. Dat wordt niet altijd gewaardeerd.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven en de foto’s gemaakt.

Erfgoeddrager: Lonneke

‘Die juffrouw kwam de trap af, in wit gewaad’

Hub Spronck heeft zich met een kopje koffie geïnstalleerd in de luie stoel naast de schemerlamp, waarmee ze in basisschool de Kring in Maastricht toch een beetje een huiselijke sfeer proberen na te bootsen. Arash, Jamie en Lonneke gaan aan de andere kant van het plexiglas zitten, coronaregels, en stellen zichzelf voor. Meneer Spronck probeert de namen te onthouden. Het gesprek begint. Een dikke driekwartier later nemen de kinderen weer afscheid, hun hoofden vol van de verhalen van meneer Spronck. Het kopje koffie staat onaangeroerd op het bijzettafeltje.

 

Zijn er wel eens Duitsers bij u aan de deur geweest?
‘Ja, de soldaten liepen te zingen als ze in colonnes door de straten liepen. Mijn vader was bakker, en hij kreeg van de Duitsers het aanbod om brood te bakken voor de kazernes waar de Duitse soldaten gelegerd waren. Daar kon hij veel geld mee verdienen. Maar hij heeft dat geweigerd. Ook niet toen ze aan de deur kwamen en zeiden dat ze hem gratis meel en alles wat hij nodig had, zouden geven. Hij wilde niet werken met de Duitsers. Dat was stoer van hem.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Ja, ik was heel bang tijdens de oorlog. Heel bang. Ik denk alle kinderen, zeker als je zo klein bent, ben je heel gevoelig voor sfeer… De hele wereld was bang. In de lucht waren vliegtuigen, soldaten in de straten. Vaak niet genoeg voedsel. ’s Avonds moesten de ramen verduisterd worden, zodat er geen licht naar buiten scheen en de vliegtuigen vanuit de lucht niet konden zien waar huizen stonden. Alles moest donker zijn. Dus we moesten ons eigenlijk allemaal verbergen. We mochten er niet zijn. Later realiseerde ik me dat: dat we er eigenlijk niet mochten zijn. Dat is als kind heel erg naar als je dat meekrijgt.’

Wat was uw spannendste moment in de oorlog?
‘Wij woonden in een bakkerij, die was onder de grond. Mijn spannendste moment was dat bij bombardementen en luchtalarm wij de kelder in moesten. Wij waren bij ons thuis met vader en moeder en acht kinderen, en die hele volksverhuizing werd naar de kelder verhuisd. Matrassen op de grond, bedden op de grond en ik moest op de tafel slapen. Er woonde bij ons ook een oudere dame, die had in ons huis een kamer gehuurd. Op een dag moesten we weer allemaal in de kelder omdat er luchtalarm was, de sirenes gingen. Als laatste kwam die juffrouw die bij ons een kamer had gehuurd de keldertrap af, in een wit gewaad met een witte slaapmuts (meneer Spronck lacht) en een kandelaar in haar hand. En op het moment dat die juffrouw de trap af kwam de donkere kelder in, raakte ik volstrekt in paniek en sprong van de tafel waar ik op sliep, boem, en kroop snel bij de anderen onder de dekens. Als je bang bent, vind ik het altijd belangrijk dat je dat niet voor jezelf houdt, maar dat je dat aan iemand vertelt. Of in je dagboek schrijft.’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘Het ergste vond ik de broodpap. Mijn vader was bakker, dus er was wel voedsel. Zo erg als in het Westen is het hier nooit geweest. Hier was geen Hongerwinter. Maar als er niet zoveel te eten was kregen we broodpap. Dat was dan melk en daar werd brood in geweekt. Als het even mee zat kon er nog een beetje suiker vanaf, maar dat was echt afschuwelijk.’

Wat voor speelgoed hadden jullie vroeger in de oorlog?
‘Speelgoed maakten we zelf. Kinderen hadden kleine plastieke soldaatjes, en daar speelden ze dan oorlogje mee. Dat hadden wij niet of we mochten dat niet hebben. Maar wij hadden flessendoppen en dan ging ik daarmee een regiment soldaten naspelen. Ik had bijvoorbeeld vijf doppen naast elkaar en tien achterelkaar, zodat ik zo’n veld van flessendopjes had. En dat was dan mijn leger soldaten. Dus als die vooruit moesten lopen, moest ik al die dopjes vooruit zetten, en daar was ik dan een hele tijd mee bezig.’

Erfgoeddrager: Lonneke

‘We dachten dat het vuurwerk was, voor de lol, voor de mooiigheid’

Peter Buddemeijer was vier jaar toen de oorlog begon. Over die periode heeft hij een boek geschreven. Dat en veel foto’s laat hij zien aan Yara, Teun, Bart en Lonneke van basisschool De Troubadour. Meneer Buddemeijer heeft mooie herinneringen aan zijn jeugd. Behalve dan aan de oorlog. Dat was verschrikkelijk en hij hoopt dat niemand van de kinderen dat ooit mee zal maken.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Ik merkte pas echt dat het oorlog was toen ik op mijn zesde, dat was in 1942, naar school ging. We hadden daar hele leuke boekjes, maar op een dag zei de meester dat ze er niet meer waren. “Ze zijn weg. Allemaal uit het kastje gehaald”. Die boekjes mochten niet meer van de Duitsers, omdat er foto’s en plaatjes van het koninklijk huis in stonden. En dat mocht niet van die heren. Heren tussen aanhalings- en sluittekens…
Mijn moeder stuurde ons altijd extra laat naar school, zodat we zo kort mogelijk onderweg waren en zo minder kans hadden dat er iets onderweg zou gebeuren. Als we over de helft van de route waren en het luchtalarm ging, dan moesten we snel door naar school. Daar lagen we dan onder de schoolbanken tot het alarm voorbij was.
Omdat we op het laatst geen schoenen genoeg hadden, deelde ik die met mijn broer. Leer was er niet meer, we droegen klompen. ’s Morgens kon hij dan naar school en ‘s middags ik. De week erna wisselden we.  Als een kind viel, brak wel eens het bovenste stuk van de klomp af, de kap heette dat. De meester had ijzeren bandjes, met pinnetjes eruit gestanst, die hij dan met een hamer eroverheen kon slaan om de kap weer vast te maken.’

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?
‘We mochten niet op straat spelen van mijn ouders, dus speelden we op zolder. Op een dag, in november, zat de deur naar zolder op slot. “Er zitten zwarte pieten boven, wel een stuk of vier vijf. Jullie mogen daar niet meer spelen,” zei mijn moeder. Dat geloofden we. Na de oorlog vertelde ze ons dat er een Joods echtpaar zat ondergedoken. Godschalk heetten ze. Als de Duitsers merkten dat je mensen verborgen had, schoten ze je dood. Mijn vader was nergens bang van, maar mijn moeder was heel bang. We dachten dat de buurman bij de NSB zat en ze was bang dat we verraden zouden worden. Toen heeft mijn vader hen op een nacht op de fiets naar een boerderij gebracht. Toen de oorlog voorbij was, kwamen ze mijn ouders bedanken voor alles.’

Wat herinnert u zich van het Sinterklaasbombardement?
‘Op Sinterklaasdag, dat was toen 6 december, hadden mijn ouders een mooi tafelkleed met een rood lint eroverheen op tafel gelegd, met cadeaus erop. Mijn broertje en ik zongen in de ochtend een sinterklaasliedje en we openden ons cadeau, een toverlantaarn. We waren er heel blij mee. Er stonden ook twee bloempotten met cyclamen op tafel. Er lag een briefje bij ‘voor oma’. Nadat we met de toverlantaarn gespeeld hadden, besloot mijn vader dat we op de fiets naar oma in de Hoogstraat zouden gaan. Mijn broertje voorop met een pot, ik achterop. Bij de spoorwegovergang moesten we wachten. Opeens kwamen er vanaf de kant van het PSV-stadion een heleboel vliegtuigen aan. Ze vlogen verschrikkelijk laag, je kon de piloten zien zitten, en het was een geweldig lawaai. Er werden bommen op de Philipsfabrieken gegooid, omdat daar van alles voor de Duitsers werd gemaakt, en ook op rest van de Emmasingel en de Demer kwamen ze terecht. De mensen die voor de spoorbomen stonden, sloegen door de luchtdruk tegen de grond. Iedereen vluchtte daarna weg. Het bleken geen gewone bommen, maar brandbommen, met fosfor erin. Dat gaat al branden als je eraan komt.
Wij vluchtten met een heleboel mensen het huis van een dokter in. De deur hadden ze ingetrapt. Maar er kwam veel rook binnen. Mensen trapten de ruiten van de behandelkamer om de tuin in te vluchten. Daar konden we weer ademhalen. Ze probeerden de brandende fosfor uit te stampen, maar dat ging daardoor nog harder branden. We zijn over de muur geklommen en naar huis gelopen. Wat we toen zagen was verschrikkelijk. De voordeur stond open en mijn moeder en zusje waren weg… We vonden hen gelukkig bij de buren. Door de luchtdruk bij het ontploffen van de bommen was het slot uit de deur geslagen en zo was de voordeur opengesprongen.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog afgelopen was?
‘Ach jongen, prachtig was dat. We hadden anderhalve dag lol, al die militairen en al die biscuits die ze uitdeelden. Maar toen, 19 september, op de tweede Bevrijdingsdag… We stonden de hele dag aan de Boschdijk naar die Amerikanen en Engelsen te zwaaien en te schooien. ‘s Avonds om een uur of zes, zeven, toen het donker was, zagen we allemaal lichtkogels boven Eindhoven. Wij dachten dat het vuurwerk was, voor de lol, voor de mooiigheid. Maar het was geen vuurwerk. De Duitsers gingen de Eindhovenaren eens eventjes afstraffen. Heel Eindhoven stond vol militaire auto’s, vol benzine dus. Ook bij ons voor de deur stonden Engelse auto’s, schuin tegen de stoep aan met zo’n tank erachter waar wel 4000 liter benzine inzat. We waren als de dood dat er een bom op zo’n tank zou vallen. We zijn toen de schuilkelder ingegaan. De volgende dag ontvluchtten bijna alle mensen Eindhoven. Met paard en wagen mochten we meerijden met de schillenboer uit onze straat. We zijn toen naar de omgeving van Aalst en Waalre gereden en hebben daar in een koeienstal geslapen. We hadden gelukkig dekens meegenomen. Daar zijn we drie dagen gebleven. Toen bleek dat de Duitsers niet meer terugkwamen, zijn we weer naar huis gegaan.’

 

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892