Erfgoeddrager: Loes

‘Ik moest voor 2,50 gulden in één uur zestig jassen strijken’

Noah, Rosalie, Thijs en Loes hebben zin in het interview en praten honderduit in de auto. De leerlingen van basisschool Strijp Dorp worden heel hartelijk ontvangen door Bekir Altmis (1964) en zijn vrouw Esra. Ze krijgen Turkse thee en op tafels staan stukjes vers brood met sesamzaad en Turks fruit. Meneer Altmis vertelt dat dat laatste erg lekker is en lachend voegt hij eraan toe dat hij niet de film bedoelt. Hij is geboren in Turkije, en kwam in 1990 naar Nederland.

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik vloog met het vliegtuig eerst naar Frankrijk. De reden dat ik naar Europa vertrok, was dat vlak voor de Golfoorlog mijn vader overleed. Ik moest toen voor mijn moeder en mijn drie zussen gaan zorgen. Het is een oude traditie dat meestal de zoon voor de ouders zorgt, vanuit het geloof en ook vanuit respect. In Turkije was er in die periode weinig werk in het toerisme.

In Frankrijk was het moeilijk voor mij om te praten met anderen. Ik sprak wel Engels, maar dat doen de Fransen weer minder. Ik wilde weg, maar dat mocht eigenlijk niet van de politie. Ik heb toen een auto geregeld en aan de douane verteld dat ik twee dagen naar Amsterdam ging. Ze dachten dat ik een toerist was, en wensten me een goede reis. In Amsterdam heb ik bij een dorpsgenoot gelogeerd. Ik mocht in het bed en hij sliep op de grond. Ik kreeg werk in de confectie en moest voor 2,50 gulden in één uur zestig jassen strijken. Ik was eigenwijs en heb ander werk gezocht, en zo verdiende ik steeds een beetje meer om naar huis te sturen.’

Hoe heeft u uw vrouw ontmoet?
‘Oh, het duurt wel twee uur om daar alles over te vertellen. Ik woonde met mijn familie in Cappadocië, dat is een heel mooi en bekend toeristisch gebied, en ik werkte als dj in een discotheek. Mijn vrouw was reisleider in Turkije en zij kwam met klanten naar de disco. Omdat ik Engels sprak, kwam ik makkelijk in contact met hen. Ik was erg benieuwd naar Europa en wilde er ooit naartoe. Ik leidde ook de groep toeristen rond en kreeg telefoonnummers van hen. Toen ik de huur van het café niet meer kon betalen en ik naar Europa ging, belde ik deze mensen, maar ze reageerden niet meer zo gastvrij. Ik belde ook mijn vrouw, maar zij was op dat moment in Australië. Ik heb toen mijn telefoonnummer achtergelaten bij haar ouders en zij belde me terug…’

Zou u terug willen naar Turkije?
‘Liever vandaag dan morgen, maar ik heb mijn leven hier. Ik ben niet meer alleen, ik heb een mooie vrouw en kinderen. Sinds vier jaar hebben we daar wel een appartement. Ik woonde vroeger in een rots (rotshuis) en in die oude huizen hebben ze nu ook hotels gemaakt. Mijn moeder woont daar nog steeds. De voorkant is voor de zomer. In de winter woon je achterin de rots, je hoeft dan maar een keer per dag te stoken en dan blijft het de hele dag warm. Je hebt ook een natuurlijke koelkast, druiven en appels blijven vanwege het juiste klimaat binnen wel tot maart goed.’

Erfgoeddrager: Loes

‘Met hoge koorts in bed ’

Wij zijn Loes, Isabella, Gijs en Sophie en wij interviewden mevrouw Lodder. Zij woonde tijdens de oorlog met haar ouders in de Jordaan. Haar grootouders en oom en tante woonden ook in de Laurierstraat, tegenover en boven hen. Het gezin van mevrouw Lodder was tijdens de oorlog erg arm. Zo had mevrouw Lodder nooit echt speelgoed. Toen ze na de oorlog een pop kreeg van haar moeder, was ze daar verschrikkelijk blij mee. 

Wat vond u van de oorlog?
“Ik heb vooral herinneringen aan de lange rij, waar ik met m’n moeder in stond om eten te krijgen. De honger tijdens de oorlog, die was vreselijk. Er was bijna niets meer te krijgen. Hier verderop in de Jordaan hebben ze zelfs een Duits paard gestolen en het vlees met de straat gedeeld. Ook wij hadden nauwelijks te eten. Mijn ouders moesten eten kopen op de zwarte markt. Mijn moeder had gouden oorbelletjes met parels, die ruilde ze voor een grote zak bruine bonen. Voor het avondeten stak ze de kachel aan. Een allesbrander, alles wat we konden vinden dat kon branden, gooiden we erin. Als de kachel dan brandde, nam ze het pannetje en daar kookte ze vijf boontjes in. En die vijf boontjes kreeg ik. Het was niks. Maar je bleef wel in het leven. 
En boven ons woonden twee blinde mensen. Als die mijn vader thuis hoorden komen, werd er geklopt: ‘Buurman Piet, buurman Piet! Heeft u een bietje voor ons?’ Dan gaf mijn vader ze een bietje, die twee oudjes boven.” 

Heeft u alleen maar nare dingen meegemaakt of ook leuke dingen? 
“Toen ik vier was, mocht ik naar school. Daar deed je nog wel eens iets leuks. We maakten vlechtmatjes voor moeder of een knutselwerkje met kerst. We hadden ook een hele lieve juf, juf Kommens heette ze. Toen de difterie uitbrak, is ze daaraan overleden. Ik vond het zo vreselijk dat juf Kommens dood was. Heel veel kinderen uit de klas kregen ook difterie, ik ook. Toen ben ik weer een tijd bij moeder thuis geweest. Ik had zulke hoge koorts dat ik helemaal blauwe oren had.”

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
“Toen zijn mijn moeder, mijn tante, mijn nichtje en ik naar de Dam gegaan. Mijn nichtje was vier en ik was vijf. Opeens zei mijn tante dat er mensen met geweren in een gebouw stonden. M’n moeder zei: ‘Dat kan niet, we zijn bevrijd en we hebben feest!’ Maar toen begonnen die mensen te schieten! Mijn moeder en mijn tante hebben ons meteen bij de hand gegrepen en we zijn gaan rennen. Ik hoorde die schoten om me heen… Het was één rennende massa. Iedereen probeerde in paniek van de Dam af te komen. Pas toen we op de Rozengracht kwamen, zijn we rustig gaan lopen. Je kunt niet eeuwig blijven rennen. Ik kan het me nog goed herinneren hoor, op die Dam.. We waren zo bang!”

Mevrouw Lodder
Tijdens het interview

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892