Erfgoeddrager: Loek

‘Mijn vader was zo mager dat je al zijn ribben kon tellen’

Meneer Van der Ploeg woonde vroeger vlakbij het Abbingahiem in Leeuwarden, in een mooie bungalow die hij zelf had laten bouwen. In zijn appartement in Abbingahiem heeft hij nu een mooi schilderij hangen van het uitzicht van destijds. Hij is blij met het bezoek van de kinderen van de Michaëlschool in Leeuwarden en begint meteen verhalen te vertellen over de oorlog. Niet alleen over wat hij zelf heeft meegemaakt, maar ook interessante geschiedenisweetjes. Loek en Lillian hoeven daarom zelf bijna geen vragen te stellen.

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was 9 jaar oud toen ik echt wat begon te merken van de oorlog. Over ons huis vlogen vier Duitse gevechtsvliegtuigen om op de Leeuwarder vliegbasis te landen. Die kwamen uit Rotterdam, dat hadden ze plat gebombardeerd omdat Nederland zich niet wilde overgeven. Mijn zussen schrokken heel erg en waren bang. We woonden destijds in Berlikum, een dorp vlakbij Leeuwarden. Af en toe luisterden we naar de radio, dat moest stiekem omdat dat niet mocht van de Duitsers. En als de radio dan aan was, stond ik helemaal te trillen van opwinding, zo mooi vond ik dat. Ik had tot die tijd een mooie jeugd en werd enorm verwend door mijn vader. Ik mocht namelijk allerlei dieren houden, zoals konijnen, kippen en duiven. En we hadden een hond die mijn vader stiekem ‘Winston’ noemde, naar Winston Churchill.’

Hoe was het voor u en uw familie tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders hoorden een beetje bij het verzet. Ze boden bijvoorbeeld onderdak aan mensen die niet naar de werkkampen in Duitsland wilden gaan. Die doken dan bij ons onder. De Duitsers hielden mijn ouders wel in de gaten. Op een dag kwamen ze mijn vader halen. Hij probeerde nog te vluchten, maar het was al te laat en ze namen hem mee. Mijn moeder zei tegen mij: ‘Nu ben jij vader’, en vanaf dat moment ging ik werken in onze winkel waar mijn ouders spullen als snoepjes, koeken en jam verkochten. Op vrijdag kreeg iedereen bonnetjes voor eten, bijvoorbeeld voor kaas, boter of snoep of iets dergelijks. Ik ging dan langs de klanten om deze bonnetjes te verzamelen. Daarna fietste ik naar Menaldum, een dorp verderop waar ik de bonnetjes kon inleveren en dan kreeg ik kaartjes terug waarop dan stond: 10 kilo boter, 5 kilo kaas. Die kaartjes waren dus heel waardevol. Ik stopte ze in mijn binnenzak die met een veiligheidsspeld vast zat. Vervolgens moest ik die kaarten naar de groothandel in Leeuwarden brengen, en zij bezorgden de boodschappen dan weer bij ons thuis. Ik was in die tijd pas 12 jaar oud.’

Wat heeft het meeste indruk op u gemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn moeder ging op een dag met een vriendin van haar op reis om mijn vader te halen die vast had gezeten. Ze kwamen aan in een boerenwagen met paarden ervoor. Zo arriveerden ze voor ons huis. Mijn vader was zo mager dat je al zijn ribben kon tellen. Hij zat onder de blauwe plekken omdat hij flink op zijn falie had gekregen. Toen heb ik mijn vader voor het eerst zien huilen, zo blij was hij dat hij weer thuis was. Van de vijf mannen die tegelijk met mijn vader waren opgepakt, kwamen er maar drie terug. Maar zelfs nadat mijn vader was opgepakt, hebben mijn ouders mensen in ons huis laten onderduiken.’

    

Erfgoeddrager: Loek

‘Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders’

Om de hoek van de Admiraal de Ruyterschool woont Marie Jongbloed. Zij woont hier al sinds de oorlog. Reden voor Loek, Jaysa, Kenji en Sil om haar te interviewen over haar herinneringen aan die tijd. Marie liet onder andere een schuilplek in huis zien waar haar broers tijdens de oorlog ondergedoken zaten.

Als u iets kon veranderen aan uw kindertijd in de oorlog, wat zou dat dan zijn?
‘Dat er meer eten was. Je had als kind niet zo last van angst. Ik was namelijk pas vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Ik stond op het balkonnetje toen de buurvrouw van de overkant riep dat ik tegen mijn vader moest zeggen dat de oorlog was uitgebroken. Al snel zag je steeds vliegtuigen overvliegen en Duitse militairen op straat lopen. Dat er geen eten was, was het ergst. Al de winkels gingen dicht. Mensen gingen stelen. Ik heb zelf ook iets gestolen. Aan de overkant woonde een familie met een eigen bakkerij. Mijn vriendje Chris en ik zagen dat daar brood werd gebracht. De één leidde die mevrouw af en de ander pikte het brood. We hebben daar om de hoek in de bosjes stiekem dat halve brood opgegeten. Omdat mijn vader ziek was, moesten mijn oudste broers en zussen voor het eten zorgen. Ze gingen helemaal lopen naar Andijk met een handkar om eten te zoeken. Mijn zus ging ook een keer met de fiets helemaal naar Groningen. Mijn ouders stonden steeds voor het raam te wachten tot de kinderen thuis kwamen. Toen hadden we geen mobiele telefoon dus je moest maar afwachten.’

Wat vond u van onderduiken?
‘Dat was natuurlijk heel zielig voor die mensen en voor de ouders. Als ze die kinderen te pakken kregen, was er alleen maar verdriet. Iedere ouder wil z’n kind bij zich hebben. Mijn eigen broers moesten ook onderduiken, die lagen hier boven in de kast. Dat was rond 1943. Er waren een heleboel NSB’ers hier in de buurt en die gaven door waar er nog jonge mannen waren. Hier in de straat woonde ook familie van ons, dat waren mijn neven van 15 en 16 jaar. Buren waarschuwden elkaar wanneer de Duitsers kwamen voor die jongens. Er zat een holle ruimte boven de kasten waar ze met z’n tweeën of drieën inkropen. Gelukkig zijn ze nooit ontdekt. Mijn vader hoefde niet onder te duiken. Hij was afgekeurd omdat hij erg ziek was. Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders. Hier beneden woonde ook een NSB’er, meneer Eijs. Als de Duitsers met vliegtuigen overkwamen, stond hij te juichen in zijn tuin. Mijn vader was kleermaker dus die had een hele grote strijkbout. Hij wilde het liefst die strijkbout naar het hoofd van die buurman gooien, maar gelukkig heeft mijn moeder hem tegengehouden. Zo diep zat de haat tussen mensen onderling.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Ik heb nog een schaaltje uit die tijd. Kinderen die het thuis niet breed hadden, mochten zo nu en dan eten bij een klasgenoot die het wel goed had. Ik mocht wel eens eten bij Betty, een meisje met blonde pijpenkrullen. Wij kregen hartstikke lekker te eten daar. Ik kreeg ook altijd eten mee naar huis voor mijn broertjes en zusjes en dat zat in dit schaaltje. Ik heb het altijd bewaard. Ik mocht ook wel eens bij oudere mensen in de Bestevâerstraat eten. Ik kreeg daar zelfs vlees te eten, dat was heel bijzonder in die tijd. Vroeger zat er nog geen elastiek in de broeken maar droeg je een touwtje om je middel zodat je broek omhoog bleef. Ik had een keer zo veel gegeten dat het touwtje van mijn broek knapte toen ik weer naar huis liep.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892