Erfgoeddrager: Loek

‘In Libanon is er meer solidariteit, dat is heel mooi’

Juliette, Loek, Nyda en Roos van basisschool Het Wespennest interviewen Samar Shaalan in de Openbare Bibliotheek in de Banne. Die gaat speciaal voor het interview even open. Mevrouw Shaalan heeft lekkere koekjes meegenomen en iedereen heeft veel zin in het interview.

Kunt u iets over uw achtergond  vertellen?
‘Ik kom uit Libanon. We waren thuis met negen kinderen. Ik was de op een na oudste. Mijn ouders waren net als Romeo en Juliette, echt verliefd op elkaar. We woonden met de hele familie bij elkaar. Mijn opa en oma wilden niet dat mijn ooms en tantes ver weg gingen wonen. Zij bouwden voor iedereen een huis op het stuk land waar ze woonden. Onze balkons lagen tegenover elkaar, we konden gezellig praten met elkaar. Dat was heel leuk. De wijk heette wijk Shaalan; naar onze familie-achternaam. Er was veel solidariteit. Er bestond geen uitkering, geen subsidies. Wij zorgden voor elkaar. Toen mijn vader plotseling overleed werd er voor ons gezorgd, ook financieel. Mijn vader is verongelukt toen ik 17 jaar was. Hij was heel lief en gezond. Hij is met zijn auto in een heel groot gat gevallen. Het was heel, heel erg om zo plotseling afscheid te moeten nemen van mijn vader.’

Hoe is de cultuur in Libanon?
We hadden lang een christelijke president, tradities waren christelijk. Voor de revolutie was bijna iedereen rijk in Libanon. De moslims leken allemaal op elkaar. Later hadden we verschillende soorten moslims; moslims met hoofddoek en moderne moslims. Moslims zonder hoofddoek worden moderne moslims genoemd. Ik ben tegen die naam, want vroeger droegen weinig vrouwen een hoofddoek. Toen de oorlog kwam, droegen steeds meer moslima’s een hoofddoek. De religies werden sterker gemaakt. Dat is zoals het gaat tijdens een oorlog.Onderwijs is heel belangrijk in Libanon. Ik ging ook graag naar school, school was prachtig, ik was altijd de beste. Wij hadden heel veel huiswerk, na school bijles en in de zomervakantie ging ik ook naar school. Dan werd ik nóg beter. Na de middelbare school gaan veel scholieren naar het buitenland om verder te studeren. Een goede studie wordt erg belangrijk gevonden. Het is de bedoeling dat je voor het huwelijk niet het ouderlijk huis uit gaat, behalve om in buitenland te studeren.’

Wat wilt u ons nog vertellen over vroeger?
‘Het overlijden van mijn vader was erg heftig maar gaf ons ook kracht. De tweeling was toen nog maar 2 jaar. Hij nam ons elke week mee voor een uitstapje, want doordeweeks werkte hij hard. Na zijn overlijden konden wij nergens naartoe. We hadden een auto maar ik kon nog niet rijden. Ik moest rijles volgen. Vervolgens was ik de enige vrouw in de wijk die een rijbewijs had. Zo zie je dat er vaak uit heel verdrietige dingen, ook iets positiefs voort kan komen. Dat is heel belangrijk je te realiseren.’

Wat was de reden om naar Nederland te komen?
‘Toen ik 30 was, was ik op bezoek bij mijn oudste broer in Frankrijk. Van daaruit bezocht ik Nederland, waar vrienden en familie van ons woonden. Toen ontmoette ik mijn ex, hij was afkomstig uit Irak. We wilden in Libanon gaan wonen, maar mijn ex kon geen visum krijgen om naar Libanon te gaan, vanwege politieke problemen tussen die landen. We gingen hierheen en Ik werd heel goed ontvangen. Ik spreek goed Engels. Omdat ik geen hoofddoek droeg zag niemand mij als Arabisch.We trouwden en toen ik 32 was kregen we een tweeling. Dat zie ik als een beloning van God. Ik had altijd heel veel ambitie, ik heb heel veel gedaan, maar het beste en mooiste zijn mijn kinderen.’

Waarom draagt u nu wel een hoofddoek?
‘De gedachte heerst dat vrouwen die een hoofddoek dragen niet slim zijn, niet goed zijn opgeleid. Terwijl veel slimme vrouwen een hoofddoek dragen. Ik ben een hoofddoek gaan dragen voor een goed gevoel.Ik kwam hier in Nederland met mooie kleding, make- up, mooi haar. Maar er is zoveel meer wat belangrijker is.’

Wat is het verschil tussen Libanon en Nederland?
‘Libanezen zijn erg op het uiterlijk gericht. Daar lenen ze geld voor een mooie auto. In Nederland rijd je ook op een fiets wanneer je rijk bent. Supermooi; het is goed voor het milieu, voor je portemonnee, en je bent in beweging. In Libanon gaat het erg om wat anderen van je vinden. Hier speelt dat minder, dat is simpeler. In Libanon is er meer solidariteit, dat is heel mooi. Het is voor een goede toekomst niet belangrijk om altijd de beste te zijn in de klas. Er zijn veel kinderen die gepest worden, of bijvoorbeeld ADHD hebben. Dat kan kracht geven en hen juist verder in het leven brengen later.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Loek

‘We kwamen met een heleboel studenten van Curaçao naar hier’

Mira, Stijn en Loek van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven zijn goed voorbereid op hun bezoek aan Gisèle Mambre. Mira heeft haar schriftje vol vragen staan, en de vader van Stijn heeft zelfs nog wat extra vragen meegegeven. Stijn merkt op dat zijn vader ongeveer net zo oud is als mevrouw Mambre, die in 1970 geboren is, maar in tegenstelling tot Stijns vader, is zij geboren op Curaçao.

Hoe was het om van Curaçao naar Nederland te komen?
‘Ik kwam naar Nederland in 1988 om hier te studeren. Toen ik hier aankwam vond ik het erg koud, ook al was het zomer. Op Curaçao is het altijd 40 graden, dus ik vond 20 graden best fris. We gingen met een heleboel studenten van Curaçao in de bus naar de plek waar we gingen studeren. Ik ging naar Zwolle. Daar ging ik eigenlijk de lerarenopleiding doen, maar na twee jaar ben ik journalistiek gaan studeren. Na mijn studie ben ik in Nederland gebleven. Ik heb op allerlei plekken gewoond, zoals in Amsterdam, Purmerend en Eindhoven. Natuurlijk ben ik nog wel vaak teruggegaan naar Curaçao, maar niet meer om er echt te wonen. Als ik nu terugga vind ik het altijd erg warm. Daarom moet ik dan eerst een poos wennen aan de hitte. Als ik dan weer naar Nederland ga, vind ik het hier weer koud, maar dat komt ook omdat ik dan mijn familie op Curaçao mis.’

Wat kunt u ons laten zien over het koloniale verleden?
‘Ik heb een aantal beeldjes van huizen op Curaçao gekregen. Het eerste beeldje dat ik kreeg was van een landhuis. Dat is zo’n huis van rijke Nederlanders die vroeger slaven hadden. Ik vond het niet zo’n mooi beeldje. Later heb ik er nog een paar beeldjes van gewonere huizen bij gekregen en toen vond ik het wel leuker om ze te hebben. De meeste oude landhuizen worden nu niet meer bewoond. Sommige huizen zijn gekocht door de families van vroegere slaven. Die mensen hebben er dan vaak een museum van gemaakt zodat de verhalen over het slavernijverleden doorverteld kunnen worden.’

 

Wat weet u over uw familie?
‘Ik ben zelf op onderzoek geweest naar de geschiedenis van mijn voormoeders. Hoewel veel mensen in Nederland de familie van hun voorouders kunnen vinden, kun je op Curaçao alleen dingen over de moeders vinden. Dat komt doordat er vroeger alleen werd bijgehouden of een vrouwelijke slaaf een kind kreeg. Wie de vader was, werd niet opgeschreven. Misschien zaten er wel verzetshelden in mijn familie, maar dat weet ik niet zeker, want de mensen die echt gingen vechten waren de mannen. Ik vind het wel erg jammer dat ik zo weinig over mijn familie weet. De eerste vrouw in mijn familie die als slaaf naar het Curaçao kwam, heette Maria, maar misschien was dat niet haar eigen naam. Vaak kregen slaven een nieuwe naam van hun baas. Ook al weet ik niks zeker, ik hoop dat mijn voormoeders wel stiekem verzet hebben gepleegd. Bijvoorbeeld door zout in het meel van de slavenhouders te doen.

Het meeste over het koloniale verleden weet ik door mijn tante die zelf geen kinderen had en ons in de zomer altijd meenam op excursies. Ze was geschiedenislerares en wist er veel over. Eigenlijk was mijn tante wel een soort verzetsheld. Zij had in Nederland gestudeerd en ging terug om les te geven op Curaçao. Daar kwam ze erachter dat Nederlandse leraren veel meer verdienden dan de leraren van Curaçao. Ze heeft er toen tegen geprotesteerd. Er was geen slavernij meer, maar je merkte er op die manier toch nog wel iets van.’

Erfgoeddrager: Loek

‘Ik moest water scheppen, terwijl ik een krokodil in het water zag springen’

Als Loek, Stijn en Wout aankomen bij ouderencentrum Wilgenhof zit Rasoelan Rodjan de kinderen al op te wachten in de bibliotheek. Ze heeft heerlijke muntthee en koekjes meegebracht. De leerlingen van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben veel vragen voor haar. Mevrouw Rodjan werd geboren in district Saramacca in Suriname, waar haar voorouders gedropt waren toen hun werkcontract afliep. Ze woonde daar tot haar achtste jaar dicht bij de natuur. Vijftig jaar geleden, op haar 23e, kwam ze noodgedwongen naar Nederland.

Hoe kwamen uw voorouders in Suriname terecht?
‘Mijn voorouders kwamen als contractarbeiders naar Suriname. Als jonge jongens moesten ze in India hard werken op het land om geld te verdienen. Toen kwamen de Engelsen en ze zagen die jongens daar hard werken. Ze zeiden: jullie krijgen veel geld als je voor ons komt werken. Daar zeiden de jongens geen nee op, maar ze wisten niet dat ze zo ver weg moesten gaan. De Engelsen hebben hen meegenomen naar Calcutta. De jongens dachten dat ze in Calcutta gingen werken, maar ze werden met zijn allen in een tentenkamp gezet en vanaf toen begon hun verdriet. In het kamp werden ze slecht behandeld. Na een tijdje werden ze met een boot naar Suriname gebracht. De bootreis duurde heel lang en er was veel ellende. Ze moesten heel hard werken voor eten en alles schoonmaken. Er was veel ziekte op het schip. Op de boot zag mijn betovergrootvader een mooi meisje en hij trouwde met haar. Daar op de boot is mijn overgrootopa getrouwd.

Ze kwamen terecht op een suikerrietplantage, waar ze hard moesten werken. Er werd hen beloofd dat ze naar vijf jaar weer teruggebracht zouden worden naar hun land. De contractarbeiders werden slecht behandeld. De slavernij was afgeschaft, maar ze hadden het niet heel veel beter dan de tot slaaf gemaakte Afrikaanse arbeiders die voor hen op de plantages werkten. Wat gepresenteerd werd als een eerlijk en humaan systeem was in werkelijkheid een verkapte vorm van slavernij. De arbeiders, ook wel koelies genoemd, werden gemarteld, vastgeketend, gegeseld en zelfs gedood. Protest werd met geweld de kop ingedrukt. Tegen de Afro-Surinamers hadden de Nederlanders gezegd: de Hindoestanen kunnen harder werken dan jullie. Op die manier zaaiden ze haat tussen de Afro-Surinamer en de Hindoestanen. Door verdeeldheid te creëren tussen verschillende groepen, zou er geen gezamenlijke opstand komen, was de gedachte.’

Wat gebeurde er toen na vijf jaar het contract afliep?
‘Nadat het contract afliep werden ze met een groep mensen in het oerwoud in Saramacca gedropt. Er was niets, geen huizen, geen winkels, geen straten. Aan de ene kant was de zee en aan de andere kant de rivier. Ze moesten alles zelf bouwen en daar leven van visvangst en groenten en fruit uit het oerwoud. Er waren veel gevaarlijke dieren, zoals krokodillen en slangen.

Jaren later werd ik daar geboren. We moesten als kind veel meehelpen maar dat was normaal. Ik herinner me nog hoe ik water moest halen bij de rivier. Ik was nog geen 12 en ik was erg bang omdat ik slangen en kikkers zag. Bij een bruggetje moest ik water in mijn emmer scheppen, terwijl ik een krokodil in het water zag springen. Ondanks mijn angst deed ik het toch, want anders zou mijn moeder boos worden.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Suriname is een kolonie geweest van Nederland. Omdat in Suriname niets meer te halen was voor Nederland, wilden ze het land teruggeven. De inwoners van Suriname wilden niet meer voor Nederlanders werken, dus zei Nederland: jullie moeten maar zelf je land draaien, wij gaan wel weg.

Maar de Nederlanders hadden veel haat gezaaid tussen Afro-Surinamers en Hindoestanen en dat leidde toen tot grote uitbarstingen. Het land kwam in handen van de verkeerde mensen. Het was niet meer veilig voor Hindoestanen om daar te blijven; hun huizen en winkels werden in brand gestoken. Mijn man werd ook aangevallen door een grote groep Afrikaanse Surinamers. Ze duwden hem met een grote vrachtwagen in de rivier. Anderen zagen dat en redden hem. Toen zijn we in 1974 naar Nederland gekomen. Ik was 23 jaar. Mijn man kreeg werk bij de autofabrikant Daf, en binnen een aantal maanden hadden we een huis gekocht.’

Erfgoeddrager: Loek

‘Mijn vader was zo mager dat je al zijn ribben kon tellen’

Meneer Van der Ploeg woonde vroeger vlakbij het Abbingahiem in Leeuwarden, in een mooie bungalow die hij zelf had laten bouwen. In zijn appartement in Abbingahiem heeft hij nu een mooi schilderij hangen van het uitzicht van destijds. Hij is blij met het bezoek van de kinderen van de Michaëlschool in Leeuwarden en begint meteen verhalen te vertellen over de oorlog. Niet alleen over wat hij zelf heeft meegemaakt, maar ook interessante geschiedenisweetjes. Loek en Lillian hoeven daarom zelf bijna geen vragen te stellen.

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was 9 jaar oud toen ik echt wat begon te merken van de oorlog. Over ons huis vlogen vier Duitse gevechtsvliegtuigen om op de Leeuwarder vliegbasis te landen. Die kwamen uit Rotterdam, dat hadden ze plat gebombardeerd omdat Nederland zich niet wilde overgeven. Mijn zussen schrokken heel erg en waren bang. We woonden destijds in Berlikum, een dorp vlakbij Leeuwarden. Af en toe luisterden we naar de radio, dat moest stiekem omdat dat niet mocht van de Duitsers. En als de radio dan aan was, stond ik helemaal te trillen van opwinding, zo mooi vond ik dat. Ik had tot die tijd een mooie jeugd en werd enorm verwend door mijn vader. Ik mocht namelijk allerlei dieren houden, zoals konijnen, kippen en duiven. En we hadden een hond die mijn vader stiekem ‘Winston’ noemde, naar Winston Churchill.’

Hoe was het voor u en uw familie tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders hoorden een beetje bij het verzet. Ze boden bijvoorbeeld onderdak aan mensen die niet naar de werkkampen in Duitsland wilden gaan. Die doken dan bij ons onder. De Duitsers hielden mijn ouders wel in de gaten. Op een dag kwamen ze mijn vader halen. Hij probeerde nog te vluchten, maar het was al te laat en ze namen hem mee. Mijn moeder zei tegen mij: ‘Nu ben jij vader’, en vanaf dat moment ging ik werken in onze winkel waar mijn ouders spullen als snoepjes, koeken en jam verkochten. Op vrijdag kreeg iedereen bonnetjes voor eten, bijvoorbeeld voor kaas, boter of snoep of iets dergelijks. Ik ging dan langs de klanten om deze bonnetjes te verzamelen. Daarna fietste ik naar Menaldum, een dorp verderop waar ik de bonnetjes kon inleveren en dan kreeg ik kaartjes terug waarop dan stond: 10 kilo boter, 5 kilo kaas. Die kaartjes waren dus heel waardevol. Ik stopte ze in mijn binnenzak die met een veiligheidsspeld vast zat. Vervolgens moest ik die kaarten naar de groothandel in Leeuwarden brengen, en zij bezorgden de boodschappen dan weer bij ons thuis. Ik was in die tijd pas 12 jaar oud.’

Wat heeft het meeste indruk op u gemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn moeder ging op een dag met een vriendin van haar op reis om mijn vader te halen die vast had gezeten. Ze kwamen aan in een boerenwagen met paarden ervoor. Zo arriveerden ze voor ons huis. Mijn vader was zo mager dat je al zijn ribben kon tellen. Hij zat onder de blauwe plekken omdat hij flink op zijn falie had gekregen. Toen heb ik mijn vader voor het eerst zien huilen, zo blij was hij dat hij weer thuis was. Van de vijf mannen die tegelijk met mijn vader waren opgepakt, kwamen er maar drie terug. Maar zelfs nadat mijn vader was opgepakt, hebben mijn ouders mensen in ons huis laten onderduiken.’

    

Erfgoeddrager: Loek

‘Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders’

Om de hoek van de Admiraal de Ruyterschool woont Marie Jongbloed. Zij woont hier al sinds de oorlog. Reden voor Loek, Jaysa, Kenji en Sil om haar te interviewen over haar herinneringen aan die tijd. Marie liet onder andere een schuilplek in huis zien waar haar broers tijdens de oorlog ondergedoken zaten.

Als u iets kon veranderen aan uw kindertijd in de oorlog, wat zou dat dan zijn?
‘Dat er meer eten was. Je had als kind niet zo last van angst. Ik was namelijk pas vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Ik stond op het balkonnetje toen de buurvrouw van de overkant riep dat ik tegen mijn vader moest zeggen dat de oorlog was uitgebroken. Al snel zag je steeds vliegtuigen overvliegen en Duitse militairen op straat lopen. Dat er geen eten was, was het ergst. Al de winkels gingen dicht. Mensen gingen stelen. Ik heb zelf ook iets gestolen. Aan de overkant woonde een familie met een eigen bakkerij. Mijn vriendje Chris en ik zagen dat daar brood werd gebracht. De één leidde die mevrouw af en de ander pikte het brood. We hebben daar om de hoek in de bosjes stiekem dat halve brood opgegeten. Omdat mijn vader ziek was, moesten mijn oudste broers en zussen voor het eten zorgen. Ze gingen helemaal lopen naar Andijk met een handkar om eten te zoeken. Mijn zus ging ook een keer met de fiets helemaal naar Groningen. Mijn ouders stonden steeds voor het raam te wachten tot de kinderen thuis kwamen. Toen hadden we geen mobiele telefoon dus je moest maar afwachten.’

Wat vond u van onderduiken?
‘Dat was natuurlijk heel zielig voor die mensen en voor de ouders. Als ze die kinderen te pakken kregen, was er alleen maar verdriet. Iedere ouder wil z’n kind bij zich hebben. Mijn eigen broers moesten ook onderduiken, die lagen hier boven in de kast. Dat was rond 1943. Er waren een heleboel NSB’ers hier in de buurt en die gaven door waar er nog jonge mannen waren. Hier in de straat woonde ook familie van ons, dat waren mijn neven van 15 en 16 jaar. Buren waarschuwden elkaar wanneer de Duitsers kwamen voor die jongens. Er zat een holle ruimte boven de kasten waar ze met z’n tweeën of drieën inkropen. Gelukkig zijn ze nooit ontdekt. Mijn vader hoefde niet onder te duiken. Hij was afgekeurd omdat hij erg ziek was. Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders. Hier beneden woonde ook een NSB’er, meneer Eijs. Als de Duitsers met vliegtuigen overkwamen, stond hij te juichen in zijn tuin. Mijn vader was kleermaker dus die had een hele grote strijkbout. Hij wilde het liefst die strijkbout naar het hoofd van die buurman gooien, maar gelukkig heeft mijn moeder hem tegengehouden. Zo diep zat de haat tussen mensen onderling.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Ik heb nog een schaaltje uit die tijd. Kinderen die het thuis niet breed hadden, mochten zo nu en dan eten bij een klasgenoot die het wel goed had. Ik mocht wel eens eten bij Betty, een meisje met blonde pijpenkrullen. Wij kregen hartstikke lekker te eten daar. Ik kreeg ook altijd eten mee naar huis voor mijn broertjes en zusjes en dat zat in dit schaaltje. Ik heb het altijd bewaard. Ik mocht ook wel eens bij oudere mensen in de Bestevâerstraat eten. Ik kreeg daar zelfs vlees te eten, dat was heel bijzonder in die tijd. Vroeger zat er nog geen elastiek in de broeken maar droeg je een touwtje om je middel zodat je broek omhoog bleef. Ik had een keer zo veel gegeten dat het touwtje van mijn broek knapte toen ik weer naar huis liep.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892