Erfgoeddrager: Lisse

‘Ik ging in Nederland naar een kostschool met alleen maar meisjes’

Noraly Beyer (1946) is geboren op Curaçao, waar haar ouders – beide van Surinaamse afkomst – elkaar hadden ontmoet. Haar moeder komt uit een onderwijsfamilie, haar vader was politieagent. Mevrouw Beyer groeide op met vijf broers. Op haar elfde kwam ze naar Nederland. Ze ontmoet Amy, Lisse, Tomas en Joud op hun school, de Rivieren, in Amsterdam-Zuid en vertelt de leerlingen over haar leven.

Kunt u iets vertellen over uw jeugd?
‘Mijn ouders vertrokken in de jaren veertig van Suriname naar Curaçao. Ze gingen naar Curaçao omdat daar betere banen beschikbaar waren. Daar hebben zij elkaar leren kennen. Mijn vader is jong overleden, waardoor mijn moeder er ineens alleen voorstond met vijf jonge kinderen. Zij moest het zware besluit moeten nemen om mij en mijn broer naar Nederland te sturen. Mijn oudste broer was al eerder naar Nederland gestuurd om te studeren. Op Curaçao waren geen goede middelbare scholen. Als je het je kon permitteren dan was het gebruikelijk om in Nederland je schoolopleiding te volgen.

Ik kwam in Nederland op een kostschool met alleen maar meisjes. Dat was wel een fijne afwisseling; ik werd nu niet meer lastiggevallen door mijn broers, alhoewel ik door hen wel goed heb geleerd om van me af te bijten. Het was op school best eenzaam. In de vakanties bleef ik bij vreemde mensen. Ze hadden vaak zelf geen kinderen, dus dat was voor mij nogal saai. Na mijn opleiding ontmoette ik mijn man en kreeg een dochter. We zijn toen met z’n drieën naar Suriname vertrokken.

Ik wilde altijd al naar Suriname. Mijn ouders komen uit Suriname en ik hoorde van hen altijd mooie verhalen over het land. We kregen ook geregeld brieven van familieleden die daar nog woonden. Ik had het verlangen om naar een tropenland te verhuizen en ik wilde ruimte, vooral voor mijn kind. In Nederland woonden we in een flatje en ik zag mijn baby in een kleine ruimte van de ene muur naar de andere kruipen. Mijn man kon werk vinden in Suriname, dus toen zijn we gegaan. Ik heb daar als journalist voor de televisie, kranten en de radio gewerkt. Uiteindelijk zijn we na een jaar of dertien weer naar Nederland gegaan.’

Waarom kwam u toch weer naar Nederland?
‘In 1980 werd in Suriname door militairen een staatsgreep gepleegd, onder leiding van Desi Bouterse. Toen kwam er een dictatuur. Na twee jaar hebben ze een groep tegenstanders vermoord. Dit noemen we de Decembermoorden. De televisiezender waar ik werkte, was in handen van die militairen. Door mijn werk als journalist maakte ik het allemaal van heel dichtbij mee. Dat was ontzettend heftig. Ik moest weg en ging naar Nederland om even uit te blazen en op adem te komen van al die ellende. Nu zit ik nog steeds hier; ik ben dus gebleven.

Een paar jaar na die moorden is hier in Nederland een theaterstuk over deze gebeurtenissen geschreven, waar ik aan heb meegewerkt. Dat stuk hebben we vele jaren later ook naar Suriname gebracht, maar wel pas toen de militairen daar niet meer regeerden. Dat was heel erg emotioneel, want de mensen daar hadden tot dan nooit in het openbaar gesproken over die moorden. Dat was taboe, omdat de verantwoordelijken nog regeerden. Niemand durfde iets te zeggen; er heerste enorm veel angst.’

Wat weet u over uw familiegeschiedenis?
‘Voor een tv-programma mocht ik onderzoek doen naar mijn familie. Ze hebben toen ontdekt dat mijn overgrootmoeder de min was van Evert van Emden, nadat zijn moeder Grace stierf op het kraambed. Zij was een huisslavin, genaamd Sofietje. Ze had waarschijnlijk zelf een kind gekregen waardoor ze Evert kon ‘voeden met haar bobbie’, zo noemen wij borstvoeding. De vader van Evert hertrouwde met een nicht van zijn overleden vrouw en kreeg met haar maar liefst zestien kinderen. Die werden allemaal verzorgd door de tot slaaf gemaakte vrouwen.

Evert ging naar Nederland voor het voortgezet onderwijs, net als ik. De broers en zussen bleven in contact door met elkaar te schrijven. En op één van de brieven stond: ‘U heeft de groeten van uw min Sofietje’. Doordat deze brieven bewaard zijn gebleven wisten we dat Sofietje zijn min is geweest. En uit onderzoek bleek ook dat het kindje van Sofietje Adriana heette. Zij is vrij gekocht, (de vader van Evert) heeft Adriana vrijgekocht, zodat ze geen slavin meer was. Hij gaf haar ook een naam. Namen werden gegeven door de slavenhouders. Dat waren bijvoorbeeld plaatsnamen, maar ook willekeurige woorden, soms zelfs achterstevoren. Waarom hij haar heeft vrijgekocht is niet duidelijk. Het zou kunnen dat Adriana zijn kind was, zij kreeg de naam Oostvriesland. Dat is dus de meisjesnaam van mijn moeder!’

Erfgoeddrager: Lisse

‘Via het verzet hebben ze mij toch ook naar mama Mieke gebracht’

Lisse en Jaedeline van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid wachten Loes van Weezel voor de school op. Mevrouw Van Weezel is door de taxichauffeur op een verkeerd adres afgezet, maar loopt nog goed en komt fit en fier aangelopen. Ze stelt de kinderen allerlei vragen over henzelf en de kinderen hebben een lange lijst met vragen voor haar voorbereid. Ze heeft nog allerlei interessante dingen meegenomen om te laten zien: een vervalst paspoort uit de oorlog, veel foto’s en bonnenkaarten.

Bent u meteen ondergedoken toen de oorlog begon?
‘Mijn ouders gingen naar Arnhem en mijn 3-jarig zusje naar mama Mieke (een vrouw uit de buurt, red.). Ik was 1 jaar oud en zat ergens alleen ondergedoken. Ik huilde dag en nacht. Dat was erg gevaarlijk en toen hebben ze mij via het verzet toch ook naar mama Mieke gebracht. Mama Mieke is daarna nog een keer met ons en haar hele gezin verhuisd. Ze verhuisde omdat de buren het een beetje raar vond dat wij ineens in huis waren. Ze was bang dat we verraden zouden worden.’

Hoe verliep het onderduiken?
‘Als er een razzia in de straat was gingen we via het balkon naar de buren, dat was een dominee. Dit moeten mensen gezien hebben, maar niemand heeft ons ooit verraden. Dat is wel bijzonder want je kreeg veel geld als je mensen verraadde. Het is echt een wonder dat al deze mensen nooit iets over ons verteld hebben aan de Duitsers of de NSB’ers want er woonden wel veel NSB’ers in de straat. De dominee zong ’s avonds een liedje over dat de Here ons zou beschermen. Dat heeft hij ook gedaan, als je dat tenminste gelooft.’

Zijn er familieleden van u omgekomen tijdens de oorlog?
‘Het is een wonder maar iedereen uit mijn gezin heeft de oorlog overleefd. Wij dachten dat mama Mieke onze moeder was dus het was heel raar dat ik ineens aan mijn ‘mama’ en ‘papa’ werd voorgesteld. Het hele gezin heeft de oorlog overleefd. We hebben geluk gehad maar we waren niet gelukkig. Mijn moeder was erg getraumatiseerd door alles wat er tijdens de oorlog is gebeurd. Mama Mieke heeft een Yad Vashem onderscheiding gekregen, daar heeft mijn zusje in Israël voor gezorgd.’

Erfgoeddrager: Lisse

‘“Ach, die ook al,” zei moeder toen ik vroeg waar ze bleven’

Brian, Lisse en Julie worden warm verwelkomd door de tachtigjarige Greet Visser. Ze heeft de tafel mooi gedekt en er is fris, thee en lekkers. Greet en de kinderen komen er al gauw achter dat ze allemaal naar basisschool Floralaan zijn geweest. Brian vertelt dat de eerste steen die gelegd is tijdens de bouw van de oude school nog bij de voordeur te vinden is. Dat is een mooie start van het gesprek.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik was nog klein. Langzamerhand begon je als kind te begrijpen wat er aan de hand was. Je zag tanks, Duitse soldaten die door de straat marcheerden. Dat maakte veel indruk op me. De soldaten zongen dan een liedje, de melodie weet ik nog, de woorden niet meer. We liepen erachteraan. Zij zongen: “We gaan naar Engeland”. En wij zongen: “Plons, plons, plons. Dat ze niet zouden halen”. Ik woonde in de Pioenroosstraat. Daar was eerst bos en heide, maar de Duitsers hebben alle bomen gekapt om er tanks, tenten en auto’s neer te zetten. Vanuit huis keek ik zo op deze nederzetting. Toen de Duitsers weg waren, kwamen de Engelsen. Dat heb ik bewuster meegemaakt.’

Ging u naar school?
‘In de oorlog hadden we vaak vrij en dan konden spelen. Na de oorlog moesten we veel leren om de gemiste lessen in te halen. Ik heb een klas over moeten doen, net als veel andere kinderen. Onze school was helemaal vernield, omdat er Duitse soldaten in hadden gezeten. We kregen ook nog een hele koude winter en toen hadden we weer geen les, omdat de verwarming niet werkte. Er was spanning, maar als kind had ik toch een leuke tijd.’

Heeft u mensen verloren in de oorlog?
‘Bij ons in de straat woonden Joodse mensen en ik had er ook Joodse vriendinnetjes. Ik had een keer een afspraakje met een van hen, maar het duurde best lang voordat ze kwam. Toen ik aan mijn moeder vroeg waar ze bleef, antwoordde ze: “Ach die ook al…”. Met andere woorden, ze waren meegenomen door de Duitsers. Mijn oom en tante en hun zoontje in de Harmoniestraat zijn tijdens een bombardement omgekomen. Hun andere kinderen, drie dochtertjes, waren toen bij opa en oma op visite. Dat was hun redding en ze zijn daarna liefdevol door opa en oma opgevoed. Ze hebben geen groot trauma opgelopen en zijn goed terechtgekomen. Ik heb ze laatst nog gezien, het gaat goed met ze. De oorlog was geen fijne tijd. Ook niet voor de Duitsers. Ik weet nog dat ik niet van het pad af mocht. Dan stond ik bij ons hekje. Een Duitse soldaat wilde mij een snoepje geven, maar mijn moeder zei dat ik het niet mocht aannemen. Die soldaat moest toen huilen en vertelde dat hij thuis ook kleine kinderen had en ze erg miste. Dat was wel pijnlijk voor hem. Hij was ook gewoon een mens met gevoel.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892