Erfgoeddrager: Linus

‘De witte overall van mijn vader zat onder het bloed’

Luca, Beer en Linus van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen. Het waait en regent hard buiten, dat hoor je goed op het kantoor van Dre Rennenberg met de vele glazen ramen, op drie hoog. Ze krijgen een glaasje ranja en hebben maar liefst achttien vragen voorbereid. Dre Rennenberg was drie jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd aan de Leostraat in Eindhoven.

Wat is het ergste bombardement dat u heeft meegemaakt?
Op 6 december vierden we elk jaar Sinterklaas. We kregen dan tweedehands cadeautjes. Ik kreeg in 1942 de oude step van mijn broer, er zat een bult op de band. Mijn vader had in zijn vrije uurtjes het helemaal opgeknapt en overgeschilderd van rood naar blauw. Ook kregen we een toverlantaarn; daarmee keken we naar een film van Laurel en Hardy. Dat was de enige film die we hadden. Mijn vader was het net aan het instellen, toen het bombardement op de Philipsfabrieken begon. Hij moest snel met de hulptroepen mee. Uren later kwam hij weer thuis. Zijn witte overall zat helemaal onder het bloed. En dan had je nog een bombardement dat heel erg was. Op 18 september 1944, met de bevrijding, vierden we feest op de Aalsterweg. Ik kreeg echte chocola van de geallieerden. Een dag later werd Eindhoven zwaar gebombardeerd. Er waren lichtballonnen; ons huis is toen weggevaagd. We zijn naar Tivoli gevlucht, naar de broer van mijn vader. Tussendoor moesten we schuilen bij mensen thuis. Er was ook een zwaar bombardement op Stratum die dag. De Engelsen wilden een konvooi van Duitsers aanvallen, maar misten en raakten de huizen.’

Wat vonden uw ouders van de NSB?
‘Mijn ouders waren fel tegen NSB’ers. Mijn vader zat in de ondergrondse beweging. Hij heeft meegewerkt om de daken van wachthuisjes van de soldaten te beschilderen met lichtgevende verf. De Engelsen konden dat in het donker zien en zo bombarderen. Vier mensen zijn toen opgepakt, mijn vader gelukkig niet. Mijn opa is door de Duitsers opgepakt en meegenomen naar Kamp Vught. Mijn grootouders hadden namelijk iemand in de kost die voor Philips werkte en via een zelfgemaakt radiootje naar de Engelse zender luisterde. Dat was verboden. Mensen uit de buurt hebben hem toen verraden. Op een dag stond er een Duitse overvalwagen voor de deur en ze moesten beide mee. Mijn opa kwam op 29 november 1943 vrij, maar is een paar maanden later gestorven. Hij had zoveel ellende meegemaakt; ontberingen, slecht eten, kou. Hij kreeg het daardoor aan zijn longen. Ik heb daar een boek over geschreven. Toen het met opa slecht ging, gingen we met het gezin bij hem en oma wonen. Dat vond ik zwaar, het was een vreemde omgeving. Ik sliep bij de buren van oma en het was ver weg van mijn vrienden. Ik kreeg natuurlijk nieuwe vrienden en nu zijn dat nog steeds mijn vrienden, na tachtig jaar.’

Had uw familie onderduikers in huis?
‘In elke straat zat wel iemand ondergedoken. Mijn oom woonde bij ons op zolder. Ik mocht niet zeggen dat het mijn oom was. Hij was opgepakt om te tolken voor Duitsers. Hij werkte al jong in de bouw en ging een paar weken lang in de rij bij het hek van de Philipsfabriek staan voor een baantje. Dat lukte, hij mocht voor het archief werken, belangrijke stukken archiveren. Hij had een aanleg voor talen en sprak er eenentwintig, onder andere Chinees – ook dialecten – en Russisch. Hij moest toen in Berlijn werken. Via de ondergrondse kwam hij weer naar Eindhoven en dook bij ons onder. Als er dan iemand aanbelde, ging hij via het dakraam naar buiten en verstopte zich achter de schoorsteen. Mijn oom heeft een grote rol gespeeld bij het contact leggen tussen mensen na de oorlog en bij het Engelse soldaten in huis te nemen. Hij is tolk geweest in het Proces van Neurenberg en is later directeur geworden van een Philipsdivisie. Ik ben heel trots op deze oom.’

Erfgoeddrager: Linus

‘Suikerbietkoekjes moesten een lekkernij zijn’

Ilse Schuurman (1937) hoopt maar dat ze genoeg te vertellen heeft. Eenmaal in gesprek met Umut, Ties, Linus en Jayden van de Annie M.G. Schmidtschool komt er van alles uit haar tas: persoonsbewijzen uit de oorlog van haar schoonouders, bonnenboekjes, distributiekaarten. “Wat tof dat u dat nog heeft!” roept Ties als hij dat ziet. Uiteindelijk kwamen ze tijd te kort, want de leerlingen hadden veel vragen over hoe het leven vroeger was. En Ilse had genoeg te vertellen.

Hoe voelde u zich toen u hoorde dat er oorlog was?
‘Ik was heel klein toen de oorlog begon. Er kwam op een dag bij ons een brandend vliegtuig over, dat vond ik wel heel eng. Maar het meest heb ik herinneringen aan de Hongerwinter. Veel eten hadden we niet, mijn ouders hadden een volkstuintje en daar hadden we soms wat groente of appels van. Mijn moeder maakte appelmoes en van suikerbieten maakte ze pulp en suikerbietkoekjes. Dat moest een lekkernij zijn, maar het was heel vies. We hadden zo’n klein kacheltje waar je hout voor nodig had, maar dat was er niet veel meer. Als mijn moeder hoorde dat je ergens hout kon halen, dan ging ik bij haar achterop de fiets met fietstassen mee om dat te halen. Maar dat was in een paar dagen opgestookt. Je had ook vaak dat er nog een gezin bij je thuis kwam wonen. Dat was ook om zo min mogelijk warmte te verliezen. Je kan beter met z’n zessen zijn dan met z’n drieën als je hout brandt.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Een oom van mij drukte illegale krantjes. Mijn vader haalde die krantjes ‘s avonds na de avondklok op. Dat mocht niet, maar dan was het donker en werd hij niet gezien. Waar nu station Lelylaan is, daar was een dijk en daar stond afweergeschut met zoeklichten van de Duitsers. Als mijn vader dat zoeklicht zag, dan ging hij gauw een portiek in en wachtte hij tot hij weer verder kon. Als hij dan de krantjes had opgehaald, kwam de volgende dag een meneer in een blauwe overall met een zak op z’n rug. Wij noemden hem de meneer van de fietsenstalling. Ik mocht natuurlijk niet weten dat die meneer krantjes kwam ophalen. Stel je voor dat ik het zou verraden. Dat ik zou zeggen: “Mijn vader loopt wel eens ‘s nachts met krantjes”. Dat kon niet natuurlijk. Ik was ook nog maar klein, maar ik merkte wel dat er dingen verboden waren. We hadden in de buurt ook NSB’ers wonen, maar die hebben ons nooit verraden. Ik denk wel dat ze het wisten, het was best link. Mijn moeder heeft ook jaren niet tegen die mensen gesproken.’

Kreeg u genoeg eten tijdens de oorlog?
‘Niet genoeg. We probeerden ‘s avonds wel iets warms te eten, maar we hadden allemaal wel honger. Mijn vader ging ons linnengoed ruilen bij boeren voor melk. En aan de rand van Amsterdam had je allemaal akkers. Als ze daar koren gingen dorsen, dan gingen we de achtergebleven aren rapen. We hadden zo’n handkoffiemolen en dan maalden we dat om er pap van te maken. Op school was een gaarkeuken. Dan moest je met een pannetje langs voor aardappelschillensoep. Ik had een keer een hele erge longontsteking, maar er was toen nog geen antibiotica, dus daar kon je aan overlijden. De dokter zei toen: “Ze moet zwarte koffie drinken”. Maar in onze koffiemolen had mijn moeder die tarwe gemalen, dus die werkte niet meer voor koffie. Een oom en tante hadden nog wel koffie. Daar is mijn vader ook weer in het donker toen naartoe gegaan. Ik vond het heel vies. Maar wat wel leuk en lief was, is dat toen men in de buurt hoorde dat ik ziek was, ze allemaal iets – een ei of een beetje boter – kwamen brengen. Terwijl ze zelf bijna niks hadden. Ik herinner me ook de voedselpakketten aan het eind van de oorlog. Van het meel bakten ze wittebrood. Met boter erop was dat alsof je gebak at.’

Was u wel eens bang?
‘We zaten een keer in de tram toen een paar Duitsers tegen mij zeiden dat ik, vanwege mijn zwarte haar, een Jodinnetje was. Dat was ik niet, maar dat was wel eng, want Joden werden opgepakt en weggevoerd. Als er razzia’s waren, waarschuwde iedereen elkaar en dan ging mijn vader zich verstoppen. Dat mochten mijn nichtjes en ik niet weten, maar dan kwam hij gewoon een avond niet thuis. Ik denk dat hij toen naar mijn opa en oma ging, want die woonden op een gracht en hadden een heel groot huis. Daar kon hij in een kast of zo. Ik denk nog vaak aan dingen die in de oorlog gebeurd zijn. Hoe het toen was, kun je je nou niet meer voorstellen.’

Erfgoeddrager: Linus

‘Binnen de kerk waren ook verraders, dus alles moest heel stiekem’

Lucie, Yasmin, Linus en Ridder staan al bij de deur van hun school in Zaandam klaar om Marian Schaap op te wachten. De kinderen zijn wat nerveus, maar mevrouw Schaap stelt ze op hun gemak. Ze vindt het zelf ook spannend, zegt ze, en ze geeft aan dat de kinderen alles mogen vragen behalve haar pincode. Dat grapje breekt het ijs en de groep gaat van start.

 

Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Ik weet niets van de oorlog, niet bewust. Wat ik weet, heb ik van verhalen, foto’s en televisie. Wij kregen thuis televisie toen ik zestien was. Er waren veel programma’s over de Tweede Wereldoorlog, maar als mijn zus binnenkwam, ging de televisie op een andere zender. Mijn ouders dachten juist dat zíj niet over de oorlog over wilde praten, zij dacht dat de oorlog geen gespreksonderwerp was. Nog steeds vertelt ze niets over haar verleden. Ze heeft twee kinderen die net als ik met veel vragen zitten. Mijn zus is Joods. Ze is in 1942 in Amsterdam geboren. Toen haar ouders werden opgeroepen om op transport te gaan, stonden ze klaar mét hun koffers maar zónder hun dochter. Ze hadden mijn zus, die toen 10 maanden oud was, va vlak daarvoor bij de buren gebracht, met de vraag om goed voor haar te zorgen. Mijn zus, die vanaf dat moment Elly heette, was door haar moeder in een dekentje gewikkeld. Daarin zaten het trouwboekje, een trouwfoto van haar ouders en een foto van mijn zus als baby met haar moeder. Het is het enige tastbare wat mijn zus heeft van haar ouders, tegelijk is het ook mijn meest dierbare bezit uit de oorlog. Jaren na de oorlog zijn er nog wat foto’s gevonden van de familie van mijn zus en een briefje dat haar moeder uit de trein naar Polen gooide waarop stond: ‘Ik ben blij dat ik het liefste niet bij me heb’.

Hoe kwam uw zusje bij uw ouders terecht?
‘Mijn ouders waren van de gereformeerde kerk. Binnen de kerk was veel verzet tegen de bezetter. Dat verzet regelde opvang en onderduikadressen. Er waren binnen de kerk ook verraders, dus alles moest heel stiekem. Mijn ouders hadden zich ook aangemeld voor opvang. Zo kwam Elly bij mijn ouders terecht. Mijn moeder had net een miskraam gehad. Als mensen vroegen wie Elly was, zeiden mijn ouders dat ze familie uit Zeeland was, dat was net gebombardeerd. Na de oorlog bleek dat een NSB-familie uit de straat wist dat ze Joods was, maar ze hebben haar niet verraden. Elly kreeg na de oorlog haar Joodse naam terug. Voedsel ging op de bon. Voor Elly waren er geen bonnen, er was altijd honger. Soms waren mijn ouders radeloos, ze vroegen zich af hoe ze nú weer aan eten moesten komen. Als een wonder lagen er soms voedselbonnen in de brievenbus. ‘

Hoe ging het na de oorlog met uw zusje?
‘Mijn ouders hoopten dat Elly‘s ouders de oorlog hadden overleefd. Maar al gauw hoorden ze via het Rode Kruis het afschuwelijke nieuws dat ze, na een kamp in Nederland, in een veewagon naar Polen zijn gebracht, waar ze in concentratiekamp Sobibor direct zijn vergast. Eén oom van Elly had de oorlog overleefd. Hij bleek een zeer getraumatiseerde man. In 1948 kwam er een voogdijrechtszaak. Een vriend van Elly’s ouders vond dat ze in de Joodse cultuur moest opgroeien. Maar de buren waar ze destijds was afgeleverd, meldden dat haar ouders niet religieus waren. De advocaat van mijn ouders heeft aan de hand van een foto, waarop mijn jongere broertje de hand van mijn zus pakte, laten zien dat Elly onderdeel van het gezin uitmaakte en dat ze bij ons moest blijven. Ik zie haar als mijn zus, alleen vind ik het naar dat we niet over het oorlogsverleden kunnen praten.’

Na afloop:
Mevrouw Schaap is tijdens het interview soms zichtbaar geëmotioneerd. Als ze vertelt over het briefje dat uit de trein geworpen is en als ze de foto laat zien waarop ze staat met haar zus en haar twee jaar jongere broertje, dat helaas op jonge leeftijd al is overleden. Het verleden laat haar niet los en het feit dat ze dit niet kan delen met haar zus, doet haar zichtbaar verdriet.

Ze vraagt of de kinderen zo alles hebben gevraagd wat ze willen weten en ze vertelt dat ze het heel fijn vond om hierover te praten. Dat ze het belangrijk vindt dat dit verhaal verteld wordt, dat mensen tolerant naar elkaar moeten zijn en dat er zoveel haat is in de wereld. Ze is heel blij dat haar ouders destijds, zo jong als ze waren, zo moedig waren om Elly in huis te nemen. Ze vindt het nog steeds heel bijzonder dat dit haar geschiedenis is. De kinderen zijn er stil van. Ze bedanken mevrouw Schaap en geven haar een doosje Merci als dank.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892