Erfgoeddrager: Joran

‘Vijfenzestig leden van mijn familie zijn in Sobibor vermoord.’

Het gezin van Henny woont in Scheveningen wanneer de oorlog begint. Haar vader heeft meerdere slagerijen. Voor de oorlog was Henny zich helemaal niet zo bewust van haar joods zijn, maar daar komt snel verandering in, omdat de anti-joodse maatregelen al snel worden ingevoerd. Wanneer op de verplichte joodse school steeds minder leerlingen in de klas zitten en zelfs leraren verdwijnen, besluit de vader van Henny dat zij met het gezin gaan onderduiken aan de Valkenboskade.

Wat veranderde er voor u, toen de oorlog begon?
Ik was altijd een zorgeloos kind, maar opeens werd ik ‘schuldig’ bevonden. Ik was joods en plots was dat iets verkeerds. Er kwamen allerlei verboden voor joden. Ik begreep het niet, ik deed toch niets verkeerd? We mochten niet meer naar de bioscoop, naar het theater of bij niet-joden op bezoek. Dat was heel moeilijk. Als een vriendinnetje vroeg, kom je spelen of ga je mee naar de film, dan moest ik antwoorden: ‘Nee dat mag niet’. Dan antwoordde zo’n vriendinnetje: ‘Ach, vraag het je moeder toch nog een keer.’ Maar het was niet mijn moeder die het verbood, het mocht niet van de Duitsers.
Ik heb trouwens weinig Duitsers gezien. Het waren vooral Hollanders die op ons letten, ons verraden hebben, ons hebben opgepakt en die ons in het Oranjehotel (de Scheveningse gevangenis) vasthielden.
Wat er echt veranderde, was de vrijheid. Je weet pas wat vrijheid is, als die je wordt afgenomen.

Hoe was het om onder te duiken?
We konden terecht bij een heel lief jong echtpaar, dat hun leven voor ons riskeerde. Wij kregen drie kleine kamertjes, twee om in te slapen en één om met elkaar in te zitten. Overdag moesten we muisstil zijn, omdat het echtpaar buitenshuis werkte. De buren mochten dan geen geluiden horen. Dus geen schoenen aan en geen wc doortrekken. Ik was toen niet bang, want ik was toch met mijn ouders en zusje. Ik verveelde me ook niet. Maar we zijn verraden en naar Westerbork gestuurd. Daar hebben we anderhalf jaar gezeten, omdat we (valse) dooppapieren hadden. Op Dolle Dinsdag zijn we toch doorgestuurd naar concentratiekamp Theresienstadt. De man van het echtpaar is naar concentratiekamp Vught gestuurd. Hij heeft het gelukkig overleefd.

Hoe was het om in Westerbork en Theresienstadt gevangen te zijn?
Westerbork betekende heel hard op het land werken en soms helpen met de wekelijkse transporten. Dat was heel verdrietig. Maar soms waren er toch ook grappige momenten. Eén keer moest ik, samen met mijn beste vriendin die ik daar ontmoet had, een wagon bij het perron wegduwen. Het moest, maar het was onmogelijk. Daar moesten we onbedaarlijk om lachen. Gek genoeg voelde ik me na anderhalf jaar in Westerbork thuis op die plek. Zo lang op dezelfde plek, met dezelfde mensen, met mijn ouders en zusje erbij en met mijn beste vriendin.
In Theresienstadt was het veel zwaarder. Er was weinig en slecht eten, lijken werden voorbij gereden op houten karren.
Als een wonder werden wij plotseling naar Zwitserland gebracht, in passagierstreinen vol met brood, koek en drinken. Wat bleek, Duitsland had medicijnen en verbandmiddelen nodig voor aan het front. Zwitserland gaf hen wat ze nodig hadden in ruil voor een groep concentratiekampgevangenen. Omdat wij niet kaalgeschoren waren, niet in gestreepte gevangenispakken liepen, niet totaal ondervoed waren, geen nummer op ons arm hadden en als gezin nog compleet waren, werden wij uitgewisseld. Dan zou de rest van de wereld een bepaald beeld van concentratiekampen krijgen. Een ander beeld dan de waarheid. Vijfenzestig leden van mijn familie zijn in Sobibor vermoord.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892