Erfgoeddrager: Jesper

‘Dat gebrul kan ik nog steeds horen’

Sophia, Jesper, Caitlyn en Thijs van basisschool De Romte in Tytsjerk bezoeken meneer Rinse Rinsma (87). Hij was drie jaar toen de oorlog begon. Hij heeft de eerste jaren van de oorlog niet bewust meegemaakt. Hij had een broertje en een zusje en woonde aan het begin van de oorlog in Gorredijk. In 1943 verhuisde het gezin naar Nieuw-Schoonebeek  naar een huis met een grote schuur.

Bent u bang geweest in de oorlog?
‘In het begin niet, toen was ik te jong om het te beseffen. In 1943 verhuisden we naar Nieuw-Schoonebeek aan de Duitse grens. Daar weet ik nog vrij veel van. We liepen naar school, een vriendje en ik. Ik was een jaar of zes. Het was kilometers ver, want het was een lang dorp. We liepen onder een grijze lucht van vliegtuigen, het waren Engelse en Amerikaanse vliegtuigen die onderweg waren naar Duitsland. Het gebrul van de vliegtuigen kan ik nog steeds horen. Dat is een geluid dat je nooit meer vergeet.’
‘Wat ik ook nog weet, is dat we op een gegeven moment het gierende geluid van een vliegtuig hoorden, dat scheerde vlak over het dak van ons huis. Bij de overburen, bij boer Nanning, kwam het zo’n vijftig meter achter zijn huis in de grond terecht. De Engelse piloot was er met de schietstoel uitgekomen en die zat bij ons in de boom. De Duitsers stonden onder de boom met hun geweren in de aanslag om hem te arresteren, dat was wel beangstigend.’
‘Na de oorlog heb ik wel nachtmerries gehad van vliegtuigen die overkwamen. Ik hoorde dan het geluid van die vliegtuigen weer en in die dromen viel ik dan altijd uit een vliegtuig. Gelukkig landde ik dan altijd wel zacht in een berg hooi.’

Heeft u ook last gehad van de hongerwinter?
‘Wij hebben niet echt honger gehad, we woonden tussen de boeren. Die boeren slachtten soms stiekem een dier en brachten dat bij ons. Want ze dachten dat de Duitsers vast geen inval bij ons zouden doen, omdat er een Duitse kapitein bij ons in huis woonde.  Dan brachten ze ’s nachts de geslachte varkens bij ons achterom en daar kreeg onze mem dan ook wat van. Ik weet nog dat wij daar als kinderen kleine worstjes van kregen, heerlijk! De Duitse kapitein is er gelukkig nooit achter gekomen, want die ging altijd door de voordeur.’
‘Wat ik me verder nog herinner, is dat vrouwen uit het Westen met lege kinderwagens naar de boeren bij ons in de buurt gingen, ze probeerden aan eten te komen. Ze kwamen helemaal lopend naar ons, in het Oosten. Ze waren soms wel dagen onderweg. Ze ruilden dan sieraden voor boter of meel. Als ze dan weer terug naar huis liepen werd het eten soms door de Duitsers afgepakt, omdat de Duitsers dat nodig hadden. Dat was zo gemeen.’

Zijn er ook mensen omgekomen die u kent?
‘De vader van mijn vrouw was, net als mijn vader, ook politieagent. Van de Duitsers kreeg hij opdracht om mensen op te pakken voor de Arbeitseinsatz, om in Duitsland te gaan werken. Maar de avond en nacht tevoren waarschuwde hij de mensen dat er een razzia zou komen en dat is hem fataal geworden. In september 1944 is hij verraden. Hij werd opgepakt in Veenwouden en is naar het Talmahûs gebracht. Daar mocht mijn schoonmoeder nog een pakje met brood brengen. Wat mijn vrouw altijd zei: ‘Hij reed toen in een auto voor ons huis langs met de handen op de rug gebonden.’ Dat kon zij niet zien, maar hij kon alleen maar met zijn hoofd knikken. Hij werd naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden gebracht. Mijn schoonmoeder ging er elke dag op de fiets, vanuit Veenwouden, naar toe om hem te zien, maar ze werd niet binnengelaten. Toen op een dag, en dat is zo gemeen, zeiden ze tegen haar: ‘U mag wel doorlopen’. Maar toen was de cel leeg. Haar man was toen onderweg naar St. Nicolaasga. Als vergelding voor omgekomen Duitse soldaten in Friesland werden vier gevangenen, waaronder de vader van mijn vrouw, naar St. Nicolaasga gebracht en daar gefusilleerd. Hij kwam thuis in een kist met een watje in het oog. Dat is mijn vrouw altijd bijgebleven. Ze was toen net zes jaar. Mijn vrouw wilde er perse later niet naar toe, naar het huis van bewaren De Blokhuispoort, de herinnering was te heftig voor haar.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Jesper

‘Mijn vader verstopte zich in het luik met een zak aardappelen er bovenop.’

Jesper, Rayan, Iris en Elin van basisschool De Romte in Tytsjerk gaat bij meneer Henk van der Laan (91) op bezoek. Hij was 7 jaar toen de oorlog begon. Hij had een ouder en een jonger zusje en woonde in Leeuwarden, dichtbij de Wijbrand de Geeststraat.

Hoe was het leven in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was er in het noorden van Nederland nog niet heel veel aan de hand. We hadden voldoende te eten en we gingen gewoon naar school. De laatste periode van de oorlog konden we niet naar school, want daar zaten Duitsers in. Er waren toen veel Duitsers in de stad en soms werd je staande gehouden: ‘Halt, Ausweis!’ Dan moest je je persoonsbewijs laten zien. Ook werd het eten schaarser tegen het einde van de oorlog. Met name in de steden. We hadden mensen uit Tiel, die bij ons logeerden, omdat het in het zuiden van Nederland veel erger was. Eerst kwamen er twee mannen, toen een paar kinderen. Ze waren helemaal vermagerd en knapten bij ons weer op.’
‘Verder hadden we thuis niet een wc, zoals we nu kennen. De wc was een houten schuurtje dat achter het huis stond. We liepen dan buitenom. Je behoefte deed je in de ton. Op een avond, het was al donker, zat mijn vader op de wc, op de ton dus. Ineens kwamen er twee politieagenten over de schutting geklommen, mijn vader schrok zich wild. Ze zeiden: ‘Nu weten we eindelijk waar dat licht vandaan komt.’ In de oorlog moest het ’s avonds namelijk overal donker zijn, de gordijnen moesten dicht, er mocht geen kiertje door schijnen. Anders konden de geallieerde vliegtuigen zien waar ze waren. Wij hadden een nieuw zolderraam en we waren helemaal vergeten dat af te plakken. Er scheen zo een rechte straal omhoog en de politie was al een tijd op zoek naar het huis waar die lichtstraal vandaan kwam. Gelukkig was het goede politie en kwamen ze mijn vader alleen waarschuwen. Maar hij schrok wel enorm toen hij op het tonnetje zat.’

Waren er ook razzia’s bij u in de straat?
‘Jazeker, dan kwamen de Duitsers binnen en zochten ze naar mannen vanaf 18 jaar. Die werden meegenomen door de Duitsers om te werken in Duitsland. Soms stonden ze ineens midden in de nacht naast je bed, dat heb ik wel eens meegemaakt. Maar ik was pas 10 jaar, dus ik kon niet opgepakt worden, maar mijn vader wel. Mijn vader verstopte zich in het luik in de vloer en er werd een zak aardappelen bovenop gelegd, zodat het luik niet zichtbaar was. Gelukkig hebben de Duitsers dit nooit geweten en hebben ze mijn vader nooit gevonden. Mijn moeder was altijd heel alert als er werd aangeklopt, want er woonden twee NSB’ers bij ons in de buurt. Dan deed ze snel mijn vaders koffiekopje weg, anders zouden ze er alsnog achter kunnen komen dat mijn vader thuis was.’
‘Ik weet nog dat mijn vader een poosje ondergedoken zat op een boerderij. Op een avond kwam er een man bij ons aan de deur, hij kwam binnen. Het bleek mijn vader te zijn, hij had een baard laten staan, ik herkende hem niet eens. Hij kwam even langs om te kijken hoe het met ons was.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Tijdens de laatste periode van de oorlog werd vliegveld Leeuwarden gebombardeerd. Als het luchtalarm ging, moesten we op school in rijen gaan staan en tegen de muur aanzitten. Dat was veiliger. Gelukkig kwamen de bommen niet op onze school, maar ik was wel bang dat dat zou gebeuren.’
‘Er is wel een bombardement in onze straat geweest. Hierbij kwamen zeven mensen om, waarvan een leraar van onze school. We weten nog steeds niet wie de bommen geworpen heeft, maar het verhaal ging dat niet de Duitsers, maar de Nederlanders deze bommen hebben geworpen. Er was namelijk in onze straat een kazerne met huizen eromheen. Deze kazerne en de huizen waren in beslag genomen door de Duitsers. Dit was hun kwartier, waar ze een kantoor hadden en ze sliepen er ook. Het verhaal gaat dat de Nederlanders dit kwartier wilden bombarderen, maar de overkant van de straat geraakt hebben, waardoor de juist de burgers in de straat hebben geraakt in plaats van de Duitsers.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Jesper

‘’Je kon de bommen zien hangen, zo laag kwamen de vliegtuigen soms over’’

Arie Stokvis weet nog goed dat haar moeder aan het begin van de oorlog riep dat de Duitsers vanaf nu de baas zouden zijn. En ook al was ze nog jong, ze herinnert zich ook nog hoe in die begindagen Duitse militairen door de straat kwamen marcheren. Aan Jesper, Lindsey, Silver en Milan van basisschool Het Wespennest in Noord vertelt ze uitgebreid over haar herinneringen aan de oorlog in Nieuwendam…

 

Wat zag u van de oorlog in Nieuwendam?
“Ik woonde in de Avenhornstraat, bij de Watergangseweg, dichtbij het afweergeschut. Bij de Beemsterstraat waren loopgraven en bunkers van beton waar Duitse soldaten zich konden verschuilen. Daar was ook het luchtafweergeschut. De Duitsers schoten eerst een lichtkogel en in dat spoor schoten ze op de vliegtuigen die overkwamen. In die vliegtuigen zaten Engelsen. Je kon de bommen zien hangen, zo laag kwamen ze soms over. Als de sirenes afgingen, wisten we dat we gauw naar binnen moesten gaan. De volgende dag gingen we altijd op straat kijken of we granaatscherven konden vinden. Ik heb ook wel gezien dat er een vliegtuig brandend naar beneden kwam.”

Had u veel last van de hongerwinter
“Ik heb heel erg veel honger gehad. Mijn vader ging op een oude fiets naar de Beemster en dan nam hij lakens en slopen mee om te ruilen voor aardappelen en wortelen. Waren we blij dat we weer wat te eten hadden. Op het eind was er alleen nog maar veevoer (suikerbieten) en bloembollen. Bloembollen werd je ziek van, dat aten we niet, maar van de suikerbieten maakte mijn moeder wat pap, zodat we in ieder geval wat eten naar binnen kregen. We kregen overal bonnen voor. Bij het Mosveld woonde de enige bakker. Dan stond je uren in de rij voor een brood. Regelmatig viel er iemand flauw. Ook voor de gaarkeuken moesten we een heel eind lopen over een kale vlakte. Op een gegeven moment hadden we geen brandstof meer. Weet je wat de mensen toen deden? Ze sloopten de deuren uit hun huis, ze sloopten de trap uit huis, overal waar hout aan zat. Het hele Vliegenbos stond vol met bomen. Allemaal afgehakt! Wij gingen takjes zoeken en mijn vader had een klein kacheltje en dan maakten we een vuurtje zodat we toch nog iets konden koken. En koud dat we het hadden… We hadden altijd onze jassen aan. Er was ook geen elektriciteit. Dus we hadden fietsen in onze kamer staan, en dan gingen we om de beurt trappen zodat we met de dynamo wat licht konden maken.”

Kende u iemand die is opgepakt?
“In onze buurt zijn veel jonge mannen meegenomen. Als ze dachten dat je een verzetsstrijder was, werd je ook opgepakt en dan ging je naar de Weteringschans. Een oom van me en nog een andere oom ook moesten mee, maar kwamen wel weer terug. Die ene oom was altijd een leuke, vlotte vent maar toen hij terugkwam was hij ineens een oude kerel. Hij is er nooit bovenop gekomen en heeft nooit verteld wat er gebeurd is. Bij de Nieuwedammer Breek, bij de Wognemerstraat, zaten soldaten en dat waren rotzakken. Bij een razzia sloegen en schopten ze je en trapten de deur open. De soldaten in de Purmerschool waren aardiger. Die zeiden bij een razzia tegen mijn vader: ‘Komt u mee?’ Waarop mijn vader antwoordde dat hij zich aan het scheren was en dat eerst moet afmaken. ‘Je komt maar als je klaar bent’, riepen ze. Maar mijn vader ging nooit natuurlijk. Want dan moest je naar het Purmerplein en werd je naar Duitsland afgevoerd.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892