Erfgoeddrager: Jeremy

‘We kregen eten van onze Chinese buren door een gat in de muur’

Sami, Jeremy en Rayan van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord arriveren een beetje te laat bij het huis van mevrouw Boen van der Waa. Maar dat is niet zo erg, ze is gastvrij en biedt de leerlingen wat te drinken aan. Als ze eenmaal met z’n allen in de woonkamer zitten, stellen ze haar meteen de eerste vraag. Mevrouw Van der Waa is geboren op Jakarta, in Indonesië en was 15 jaar toen ze naar Nederland verhuisde.

Wat was de sociale status van uw gezin?
‘We waren thuis met zes kinderen, dus het was een best vol huis. Mijn vader werkte voor de regering van Indonesië en mijn moeder was van Zwitserse afkomst. We hadden een persoonlijke oppas, genaamd Cinta, die kwam als onze beide ouders niet thuis waren. Kort samengevat: ik had een prima leven.’

Hoe was het toen de Japanners in 1942 Indonesië binnenvielen?
Het was erg eng in die tijd, omdat er voor onze ogen mensen werden vermoord. Ook mensen die ik persoonlijk kende. Ik was zelf nog klein en weet niet veel meer, maar soms komen er nog wel herinneringen naar boven. Mijn vader was opgepakt door Japanners en zat vast in een jappenkamp. De rest van ons gezin werd met andere gezinnen in een groot huis gezet. Omdat mijn moeder tuberculose kreeg en mijn oudste zus het huis had verlaten, moesten mijn oudere broer en zus voor het gezin zorgen en hard werken om het huishouden overeind te houden. We kregen van onze Chinese buren eten door een gat in de muur. Dat gat hadden we achter een doek verstopt.’

Hoe was de reis met de boot naar Nederland?
‘De bootreis naar Nederland was heel gezellig. De reis duurde een maand, maar omdat zo leuk was, vloog de tijd snel voorbij. Omdat ik al 15 jaar oud was, hoefde ik niet op het kinderdek. Veel mensen waren nog nooit op een boot geweest en werden zeeziek. Mijn ouders ook. Toen we in Nederland aankwamen, hebben we op verschillende plekken gewoond. We hebben ook nieuw eten leren kennen, dat was niet altijd even lekker.’

Hoe was school in die tijd?
‘In de tijd van de oorlog was ik nog te jong om naar school te gaan. Mijn zus vertelde dat school in Indonesië heel slecht was in die tijd. Ik heb leren rekenen en lezen van mijn zus. In Indonesië heb ik Nederlands leren lezen, schrijven en praten, dus toen ik met de boot naar Nederland kwam, kon ik hier al vloeiend de taal spreken. Ik werd hier in een speciale klas geplaatst met alleen maar meisjes. Ik zelf werd niet echt gepest, maar mijn zus wel. Ze werd gepest, omdat zij een wat donkerdere huid had.’

Erfgoeddrager: Jeremy

‘Van onze Chinese buren kregen we eten’

Sami, Jeremy en Rayan van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord arriveerden wat aan de late kant bij het huis van Boen van der Waa. Maar dat was niet zo erg, ze was heel gastvrij en bood de leerlingen wat te drinken aan. Toen ze eenmaal met z’n allen in de woonkamer zaten, stelden ze haar meteen de eerste vraag. Mevrouw Van der Waa is geboren op Jakarta, in Indonesië, en was 15 jaar toen ze naar Nederland verhuisde.

Wat was de sociale status van uw gezin?
‘We waren thuis met zes kinderen, dus het was een best vol huis. Mijn vader werkte voor de regering van Indonesië en mijn moeder was van Zwitserse afkomst. We hadden een persoonlijke oppas, genaamd Cinta, die kwam als onze beide ouders niet thuis waren. Kort samengevat: ik had een prima leven.’

Hoe was het toen de Japanners in 1942 Indonesië binnenvielen?
Het was erg eng in die tijd, omdat er voor onze ogen mensen werden vermoord. Ook mensen die ik persoonlijk kende. Ik was zelf nog klein en kan me hiervan gelukkig nog maar weinig herinneren, maar soms komen er nog wel herinneringen naar boven. Mijn vader was opgepakt door Japanners en zat vast in een jappenkamp. De rest van ons gezin werd met andere gezinnen in een groot huis gezet. Omdat mijn moeder tuberculose kreeg en mijn oudste zus het huis had verlaten, moesten mijn oudere broer en zus voor het gezin zorgen en hard werken om het huishouden overeind te houden. We kregen van onze Chinese buren eten door een gat in de muur. Dat gat hadden we achter een doek verstopt.’

Hoe was de reis met de boot naar Nederland?
‘De bootreis naar Nederland was heel gezellig. De reis duurde een maand, maar omdat zo leuk was, vloog de tijd snel voorbij. Omdat ik al 15 jaar oud was, hoefde ik niet op het kinderdek. Veel mensen waren nog nooit op een boot geweest en werden dus zeeziek, ook mijn ouders. Toen we in Nederland aankwamen hebben we op verschillende plekken gewoond. We hebben ook nieuw eten leren kennen, dat was niet altijd even lekker.’

Hoe was school in die tijd?
‘In de tijd van de oorlog was ik nog te jong om naar school te gaan. Mijn zus vertelde dat school in Indonesië heel slecht was in die tijd. Ik heb leren rekenen en lezen van mijn zus. In Indonesië heb ik Nederlands leren lezen, schrijven en praten, dus toen ik met de boot naar Nederland kwam kon ik hier al vloeiend de taal spreken. Ik werd hier in een speciale klas geplaatst met alleen maar meisjes. Ik zelf werd niet echt gepest, maar mijn zus wel. Ze werd gepest omdat zij een wat donkerdere huid had.’

Erfgoeddrager: Jeremy

‘ De Duitsers schoten met hun geweren door het huis heen om te kijken of ergens iemand zat.’

Arie Mooijman vertelt de kinderen verhalen die ze maar moeilijk kunnen voorstellen. Dat de mensen in de oorlog bloembollen moeten eten tijdens de hongerwinter. Douchen gebeurt in een wasteil en er is geen centrale verwarming in huis. “Er was niets in die tijd. Ik had niet veel te kiezen.”

Kunt u meer vertellen over het bombardement van drie maart?
De Duitsers hadden raketten opgesteld op Duindigt en in het Haagse Bos. De Engelsen wilde deze plekken bombarderen maar zij hadden de verkeerde coördinaten. Dus vielen de bommen op onze buurt. Het was een bewolkte dag. Ik was thuis met mijn vader, moeder en broer toen de hele wijk werd platgegooid. Wij schuilden onder de uitbouw achter het huis. Daar hebben wij een paar uur gezeten. Tot de klappen wegwaren. De wijk stond in brand. Alles was kapot: ruiten, deuren en de sponningen. In de huizen wonen kon niet meer, niets stond meer overeind. Maar na vier weken logeren in Laakkwartier gingen we terug en maakten we ons huis zo bewoonbaar mogelijk. Pas in 1953 zijn de eerste winkels weer terug gekomen, tot die tijd was alles puin. En daar speelde ik tussen.

Heeft u vaker moeten schuilen?
Mijn vader wel. Er zaten Duitsers in het huis tegenover ons. En mijn vader moest onderduiken, anders werd hij in Duitsland te werk gesteld. Hij zat in de kelder onder de uitbouw. Daar hadden wij een luik gezaagd. Af en toe kwamen de Duitsers door de straat om te kijken of er nog mannen waren. Mijn vader dook op dat moment snel het luik in. De Duitsers schoten met hun geweren door het huis heen om te kijken of ergens iemand zat. Mijn vader mocht niet hoesten of niezen, want anders hadden ze hem meegenomen. Ik mocht tegen niemand iets zeggen over zijn bestaan, als vreemden mij vroegen waar mijn vader was dan wist ik het niet. Dat werd mij wel ingeprent door mijn moeder. Want er werden wel eens mannen uit onze straat gevonden en meegenomen. Die hebben wij nooit meer teruggezien.

Denkt u nog veel terug aan de oorlog?
Nee. Ik kijk liever vooruit dan achteruit. Die omslag kwam vijftien jaar na de oorlog, toen wilde ik er niet meer over praten. Het verleden is onveranderbaar. Daar kan ik niets aan doen. De toekomst is nog een beetje te sturen. Nu zie ik wel wat de dag morgen brengt. De enige tastbare herinnering aan vroeger is het oude huisnummerbordje, dat is het enige wat ik nog kon redden van mijn oude huis.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892