Erfgoeddrager: Jahmairo

‘Je was altijd bang dat er een vliegtuig op je viel’

Huub Liebrand komt op de fiets naar de Elisabeth Paulusschool in Amsterdam-West. Normaal gesproken ontvangt hij ons bij hem thuis – met appelgebak en een lekker drankje – maar dat kan nu even niet. In het zonnetje op het ruime schoolplein kan hij toch zijn verhaal, over hoe het als kind in de oorlog was, vertellen. Op zijn iPad en met een boek over de oorlog illustreert Huub de jaren, die hij vooral herinnert als een tijd met erg weinig eten, zo duidelijk mogelijk voor Jahmairo en Michael.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde aan de Marco Polostraat in Amsterdam-West, vlak bij het Mercatorplein. Nu woon ik in Geuzenveld (Jahamairo blijkt daar ook te wonen, red.) Ja, mijn ouders hebben de oorlog overleefd. Ik kom niet uit een Joods gezin, dus voor ons was de oorlog anders. Ik heb geen erge dingen meegemaakt, zoals bombardementen. Ja, de Hongerwinter was erg. En je werd wel eens wakker van het schieten. Boem boem, hoorde je op 10 mei 1940, toen de oorlog uitbrak. We keken vanuit de slaapkamer naar boven en zagen Duitse vliegtuigen. Het afweergeschut, een soort kanonnen waren dat, van de Nederlanders probeerde hen te raken. Je zag het zo ontploffen in de lucht. Die dag waren mijn ouders twaalfenhalf jaar getrouwd, weet ik nog. De feestdag die het had moeten zijn, was de eerste dag van de oorlog. Ik was zes jaar en langzaamaan merk je van alles. Er was steeds minder eten, ramen moesten verduisterd worden. En je was altijd bang dat er een vliegtuig op je viel. Ook ’s nachts schoten ze.’

Hoe kwam u aan eten?
‘Aardappelschillen kon je bij boeren ruilen voor een halve liter melk. Maar ja, op een gegeven moment had je geen aardappels meer. Toen moesten we naar de gaarkeuken. Stond je met je pannetje in de rij en dan kreeg je vanuit een hele grote ketel – PATS – een hap eten opgeschept. Dat was geen lekker eten. Maar je at, want als je honger hebt, wil je dat nare gevoel in je maag weg hebben. Iets koken of warm maken deed je op een noodkacheltje; dat rookte behoorlijk in de huiskamer. Elektriciteit was er niet; licht maakten we van een jampotje met olie en een lontje. Daar zat je ’s avonds bij, met een deken om je heen. Je kon amper een boekje lezen. Er was zoveel niet in die tijd. Ook geen nieuwe kleren. Mijn moeder was naaister geweest. Die kon een versleten jas uit elkaar halen en weer zo in elkaar zetten dat de binnenkant de buitenkant werd. Ondergoed droeg je een week. Dat was toen heel normaal.’

Zou u deze coronatijd willen vergelijken met de oorlog?
‘Er heerst corona, ja. Maar toch zitten we hier. Allemaal mensen met een andere afkomst, samen pratend aan een tafel. Dat zou niet kunnen in een oorlog. Ik hoor wel vaker de vergelijking met de oorlog. Maar ik vind niet dat je het kunt vergelijken. Wij hebben nu geen honger. Mijn moeder had een keer surrogaatpudding gemaakt, maar we kregen het niet weggeslikt, zo vies vonden we het. Toen we ’s nachts van de honger wakker werden, heeft ze het maar weer opgewarmd en aten we het toch op. Zo’n honger had je toen. Het Zweedse wittebrood dat we aan het eind van de oorlog kregen was als een gebakje. Dat was een leuke tijd, toen we bevrijd waren. Met straatfeesten, met zaklopen. Nee, echt vergelijken nu en toen, dat kun je niet.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892