Erfgoeddrager: Ischa

‘Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan’

Frank Meelker arriveert bij de Lidwinaschool waar Zeno, Dean, Puck, Ischa en Charley hem alles gaan vragen over zijn grootvader. Die zat in het verzet en hielp zo mensen. Hij was leraar op de Kraaipanschool in Amsterdam-Oost en heeft onder andere Joodse kinderen laten onderduiken op de school. Op een dag is hij verraden door iemand die hij had geholpen en naar kamp Westerbork gedeporteerd en daarna naar Auschwitz. Ook zijn oma heeft wat dappers gedaan en het leven van een tweejarig meisje gered. Meneer Meelker wist niet dat zijn grootouders zoveel goede dingen hebben gedaan in de oorlog en heeft later geld ingezameld voor een monument voor hen, en voor de andere mensen uit de oorlog. Hij vindt dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden.

Hoe oud was uw grootvader toen de oorlog begon?
‘Mijn grootvader is geboren op 5 januari 1902. Toen de oorlog begon was hij 38 jaar oud.’

Op welke manier hielp uw grootvader de mensen?
‘Al voordat de oorlog begon, in 1933, kwam Hitler aan de macht, werden er mensen onderdrukt en wilden ze vluchten uit Duitsland. Mijn grootvader hielp samen met een groep goede vrienden deze mensen de grens over naar Nederland. Een van de mensen die ze geholpen hebben is Willy Brandt, de oud-minister-president van Duitsland.

Toen de oorlog begon in Nederland ging hij daarmee door. Als je over straat wilde lopen had je een persoonsbewijs nodig. Die hadden de vluchtelingen niet. Mijn overgrootvader stal persoonsbewijzen uit zwembaden of openbare plekken en vervalste ze. Er moest een nieuwe foto en naam op en dit was een heel precies werkje. De Duitsers mochten het verschil natuurlijk niet zien. Later in de oorlog kreeg je ook voedselbonnen, ook deze werden nagemaakt door de groep verzetsstrijders van mijn grootvader.

Mijn grootvader was hoofd van de Kraaipanschool in Amsterdam-Zuid en gaf les aan de zesde klas, wat we nu groep acht noemen. Op deze school waren in de avond en nacht Joodse kinderen en mensen ondergedoken. Overdag moesten ze helaas naar buiten, omdat er lesgegeven moest worden.’

Wat voor dappers heeft uw oma gedaan?
‘Mijn oma wist niet precies wat mijn opa deed, in de oorlog wist je niet wie je kon vertrouwen. Stel je voor: iemand wordt gearresteerd en gemarteld, dan konden ze je misschien verraden. Ze wist wel dat hij mensen hielp, maar wat hij precies deed en dat hij in een illegale drukkerij werkte, wist ze waarschijnlijk niet.

Maar mijn oma had wel dezelfde ideeën als mijn grootvader. Mijn grootouders hadden zes kinderen. In de loop van de oorlog werden er razzia’s gehouden, mensen werden daarbij uit hun huizen gehaald en meegenomen. Ook twee mensen met een klein meisje van twee werden op die manier opgehaald. Dat meisje sliep in een kast. Haar ouders hebben haar laten liggen in de hoop dat iemand haar zou vinden en voor haar zou zorgen. De volgende ochtend werd ze wakker en begon ze te huilen. De buren van het meisje vonden haar en brachten haar naar de Joodse Schouwburg, tegenover Artis. Mijn oma hoorde dit verhaal en is toen met een smoes naar de Joodse Schouwburg gegaan. Blijkbaar was ze zo overtuigend dat ze het meisje mee kon nemen. Ze heeft haar mee naar huis genomen en opgevoed alsof het haar eigen dochter was. De buren wisten natuurlijk wel dat er iets niet helemaal klopte. Ineens hadden mijn grootouders een dochter van twee jaar oud erbij, maar ze hebben haar niet verraden.

Het meisje is tegenwoordig een oude vrouw, en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd als haar moeder gezien. Als ze in de Joodse schouwburg was gebleven had ze het niet overleefd. Het was natuurlijk wel een risico dat mijn oma heeft genomen. Ze had zelf al zes kinderen thuis en als de Duitse bewakers haar smoes niet hadden geloofd, was ze opgepakt.’

Wat gebeurde er toen uw overgrootvader aankwam in Westerbork?
‘Mijn grootvader is verraden door een van de mensen die hij had geholpen en werd afgevoerd naar Westerbork. Hij zat op het allerlaatste transport vanuit Westerbork naar Duitsland. In het najaar van 1944. Hetzelfde transport als waar Anne Frank op zat onderweg naar Auschwitz.

Toen hij daar aankwam, zat Auschwitz al erg vol. Mijn grootvader wist dat hij Auschwitz niet ging overleven. Ze vroegen vrijwilligers die naar een ander kamp wilden en mijn grootvader ging mee. Helaas zat dat kamp ook vol en werd er opnieuw gevraagd of er handige mensen waren die mee wilden naar een ander kamp. Mijn grootvader was onderwijzer, maar hij dacht: als ik hier blijf gaat het mis.

In december 1944 was het ijskoud, zeker in Polen. De mensen werden vervoerd in open goederenwagons met weinig kleding en geen voedsel. Uiteindelijk kwam hij aan bij een kamp in de buurt van Frankfurt, na een vreselijke reis vol kou en honger. Waarschijnlijk is hij overleden toen hij nog in de trein zat of zodra hij aankwam, maar hij is op 11 januari 1945 doodgegaan of vermoord en in het kamp in een massagraf begraven. Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan, om zo aan je einde te komen.’

Erfgoeddrager: Ischa

‘We waren net onderweg toen de Engelsen ons bombardeerden’

Het bijzondere interview met de Duitse Wolf Dittmar vindt plaats op de Amsterdamse Twiskeschool, in het doe-lab lokaal. Moeten we dan Duits of Engels praten, vraagt Skyler zich af. Gelukkig woont meneer Dittmar al zo lang in Nederland dat het interview over zijn oorlogstijd in Duitsland en Denemarken gewoon in het Nederlands kan. Hij heeft ook een presentatie gemaakt met foto’s die hij tijdens het interview aan Skyler, Ischa, Mike en Lennox laat zien.

Hoe heeft u ontdekt dat het oorlog was?
‘Ik was nog heel klein, maar ik begreep het toch wel. Ik woonde in de Duitse havenstad Stettin, een stad ongeveer de helft zo groot als Amsterdam. Mijn ouders en grootmoeder waren vaak heel bang van alle bombardementen. En dat maakte mij dan ook bang. Meestal ‘nachts maar soms ook overdag kwamen bommenwerpers over de stad vliegen. Ik wilde natuurlijk graag buiten spelen met mijn emmertje en schepje, maar mijn grootmoeder zei dan: nee, nee dat moet je niet doen. Ik zei dan terug: die FAK schiesst boos. Dat is kindertaal natuurlijk, maar als je het vertaalt betekent het; maar het afweergeschut schiet toch alleen maar? Ik wilde als 3-jarige gewoon buiten spelen.’

Was uw familie voor of tegen Hitler?
Nou, die waren heel kritisch ten aanzien van Hitler. Mijn grootvader was sociaal-democraat, dat is zoals de PvdA hier in Nederland, dus hij was heel fel tegen Hitler. Hij werkte in een scheepswerf en hoefde daarom ook niet als soldaat het leger in. Mijn andere grootvader was kapitein op de grote vaart, hij had een eigen schip en voer vaak naar Finland en Zweden. Daar hoorde hij dan wel dat wat Hitler de Duitsers vertelde flauwekul was. Maar heel veel Duitse mensen die niks anders hoorden, geloofden Hitler wel. Je mocht niet naar buitenlandse radiozenders luisteren of buitenlandse kranten lezen, daar stond een straf op, dan ging je naar de gevangenis. Mijn vader zat bij de luchtmacht en werd opgeroepen om te vechten. Hij moest naar Italië en Griekenland en naar Noord-Afrika. Boven de Middellandse Zee is zijn vliegtuig neergeschoten. Hij heeft het wel overleefd. Hij was architect van beroep en in de oorlog moest hij betonnen barricades bouwen tegen de Russische tanks die vanuit het Oosten binnenvielen.’

Heeft u ook ooit een bombardement meegemaakt?
‘Ja, ik heb een bombardement meegemaakt, maar omdat ik nog klein was weet ik er niet heel veel meer van. Ons huis werd gebombardeerd. Toen rende mijn moeder met mij naar het park dichtbij. Ze ging bovenop mij liggen om mij te beschermen. In de tussentijd brandde ons huis helemaal af, dus we konden ook helemaal niet meer terug. Met de laatste trein konden wij nog richting Hamburg reizen. Maar eenmaal in de trein hoorden mijn ouders dat Hamburg ook continu gebombardeerd werd door de Engelsen. Toen is de trein naar de Oostzee gegaan en daar vertrokken we vanuit Stralsund op een middelgroot schip. We zouden naar een andere Duitse stad varen. Er waren ook auto’s op het schip en er was stro en een paard en wel 600 mensen. We waren nog geen uur onderweg of we werden al gebombardeerd door de Engelsen terwijl op de boot een Rode Kruisvlag stond. Het schip zonk. De meeste mensen werden gelukkig gered door Duitse kleine snelle schepen. Mijn vader wikkelde mij in een jas tegen de kou en gaf die jas vervolgens aan de Duitse militair die ons hielp. Alleen wist hij niet dat ik in die jas gewikkeld zat. Dus ik gleed er uit tussen de twee schepen in. Gelukkig herinner ik me dit niet meer, maar mijn ouders schrokken vreselijk. Het is goed gekomen, mijn vader heeft me net nog kunnen pakken.

Toen brachten ze ons naar een vluchtelingenkamp Oksbøl in Denemarken. We zaten daar met in totaal 36.000 mensen in dat kamp in barakken. We moesten alles zelf organiseren. Na een half jaar was de oorlog voorbij, maar wij mochten nog niet terug naar Duitsland. Alles was daar stuk en moest opnieuw opgebouwd worden. Wij moesten vierenhalf jaar wachten en al die jaren in een barak gewoond.’

Hoe was het leven in een vluchtelingenkamp?
‘We kregen niet veel te eten, brood en melk en dat was het wel zo’n beetje. Van de Denen kregen we niks, zij waren immers ook bezet door de Duitsers. Dus ze waren ook kwaad. Maar er was destijds ook een wet die zei dat je je niet mocht inlaten met de arme Duitse vluchtelingen. Dus dat deden ze dan ook niet. Ik weet nog heel goed dat ik een keer in het dorp liep met mijn ouders en toen rolde een mevrouw een appel over de straat naar me toe. Dat mocht eigenlijk niet, maar dat deed ze toch. Ik wist toen ook niet wat een banaan was, of een druif of een sinaasappel. Dat heb ik pas geleerd toen ik weer terug naar Duitsland ging. Mijn zusje is geboren in het kamp. Op een gegeven moment hadden we ineens een herdershond. Het was een heel lief beestje. Ze heette Stella. Met haar kon ik wel leuk spelen. Ze beschermde ook mijn zusje. Er was daar in het kamp geen speelgoed, dus mijn vader en grootvader maakten speelgoed voor mij. Uit metaal maakten ze dan iets. Ik had wel een groepje kinderen waar ik mee speelde. Dat was soms ook wel heel gezellig. Er stond een hele oude mooie stoomlocomotief en daar konden we prachtig in spelen.’

Hoe was het toen je weer terug naar Duitsland mocht?
‘We gingen terug in een trein en reden langs allemaal platgebombardeerde steden. Dat weet ik nog wel. Ik dacht nog: hoe kan je daar nou wonen in die ruïnes. We kwamen terecht in Mainz, een stad in de buurt van Frankfurt en daarna in een klein dorp. We werden met andere vluchtelingen in een boerderij geplaatst. Mijn vader kreeg werk en zo konden we tweeënhalf jaar later een huis bouwen in Ingelheim, een stad aan de Rijn iets verderop. Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht.’

Erfgoeddrager: Ischa

‘Tentoonstelling Rapenbugerstraat’

Het interview met Guus Luijters deden wij in het Stadsarchief waar ook zijn tentoonstelling over de Rapenburgerstraat hing. Hij kon heel goed vertellen en liet zien welke beelden en foto’s er bij zijn verhalen hoorden. Hij vond het leuk dat Sarah en Ischa in de Rapenburgerstraat wonen: hij zei dat we aan de deurpost bij de oude synagoge naast het weeshuis moeten voelen, daar heeft ooit een mesoesa gezeten.

Waarom bent u zo geïnteresseerd in de oorlog?
‘Ik ben niet zozeer in de oorlog geïnteresseerd, maar meer in wat er met de Joden was gebeurd. Ik was vijf jaar en reed bij mijn vader achterop de fiets langs het Waterlooplein, het leek op een oorlogsgebied; de huizen waren totaal kapot. Er woonde niemand, er liep niemand op straat. Het was er doodstil. Ik vroeg aan mijn vader: “Waar is iedereen?”
“Iedereen is weg,”zei hij. Dat kon ik niet begrijpen, ik wist alleen dat het met de oorlog te maken had. Niemand sprak erover, niemand zei iets over wat er met de Joden was gebeurd.
Later heb ik mij daar meer in verdiept. Ik vroeg mij vooral af wat er met al die kinderen is gebeurd. Ik ging op zoek naar de kinderen, ik ging op zoek naar Sientje Abrahams, een meisje van 11 jaar, die in de Rapenburgerstraat woonde. Maar er was helemaal niks over haar te vinden. Alleen de gegevens waar ze woonde, dat ze gedeporteerd is en haar officiële overlijden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Frankrijk had je een boekwerk met alle gegevens over de vermoorde Franse-Joodse kinderen. Ik dacht: dat gaat er ook in Nederland komen. Maar na veertien jaar ben ik het zelf maar gaan maken. Het is het boek In Memoriam geworden.
Door Sientje ben ik ook met deze tentoonstelling begonnen.’

Wat is het mooiste verhaal van de Rapenburgerstraat, dat u heeft onderzocht?
‘Je kunt eigenlijk niet spreken van ‘mooie’ verhalen. Het zijn altijd nare, verschrikkelijke verhalen, die altijd slecht aflopen. Maar er zijn wel verhalen die je aangrijpen:
De directrice van het weeshuis in de Rapenburgerstraat, heeft na de oorlog een verslag gepubliceerd. Ze schrijft hoe ze in het donker, de stad was verduisterd, in het weeshuis staat en uit het raam kijkt. Ze ziet dan de Nederlandse politieagenten de straat inkomen, op deuren bonken en aanbellen, ze komen mensen weghalen. Ze schrijft dan: ze zijn nu schuin aan de overkant bezig, daar woont een jonge vrouw met een tweeling, haar man is al in een werkkamp. Ze ziet ze het licht aangaan in dat huis en de politiemensen binnen rondsnuffelen. Later ziet ze de vrouw naar buiten komen, met aan iedere hand een meisje. Ze worden in een vrachtwagen geladen.
Ik vond dit verhaal heel aangrijpend, want het wordt bijna nooit zo beschreven. Mensen mochten niet kijken naar deze taferelen, maar zij heeft dat dus wel gedaan. En dankzij haar kon ik opsporen wie die vrouw was, omdat ik bijna wist welk huis het was: schuin tegenover het weeshuis. En de vrouw had een tweeling. Het was mevrouw van Adelsbergen en haar tweeling: Sonja en Kitty. Dan gaat zo’n verhaal leven, je kunt er gezichten en namen bij plaatsen.’

 

Erfgoeddrager: Ischa

‘Twee vreemden zeiden dat ze mijn ouders waren’

Berdi Vieyra-Pront was nog maar een baby’tje van 14 dagen toen haar ouders haar moesten achterlaten. Omdat haar ouders van Joodse afkomst waren werd mevrouw Vieyra ondergebracht bij twee pleegmoeders, Cornelia Hennekam en Margaretha van Hinte. Ze weet daar niet veel meer van, maar haar pleegmoeders hielden dagelijks een dagboek bij van de drie jaar dat Berdi in hun leven was.

Hoe kwam u bij uw pleegmoeders terecht?
‘Mijn ouders en mijn pleegmoeders hadden allebei dezelfde huisarts, dr. Ben Sajet. Toen het mijn ouders duidelijk werd dat ze zelf moesten onderduiken, hebben ze aan dr. Sajet gevraagd of hij kon helpen om mij ergens onder te brengen. Zo kwam ik bij mijn pleegmoeders terecht. Bij hen heb ik drie jaar gewoond. Na de bevrijding kwamen mijn ouders terug. Ze hadden de oorlog overleefd en kwamen mij weer ophalen.’

Hoe was het om naar uw echte ouders terug te gaan?
‘Moeilijk. Meer dan drie jaar was ik het kind van Margaretha en Cornelia geweest. Dat waren mijn ‘Mammi’ en ‘Kokkie’. Nu stonden daar twee vreemden die zeiden mijn ouders te zijn. Toen begon mijn oorlog. In het dagboek schreven mijn twee pleegmoeders op 6 mei 1945, over mijn naderende vertrek:
Gisteren kwam Tante Thea vertellen dat mijn eigen ouders me wilden zien. Cor is de hele dag van streek geweest (…) Het is natuurlijk een hard gelag, maar de tijd zal het leren en doen vergeten.’

Waar moest u het meeste aan wennen toen u weer bij uw ouders woonde?
‘Bij mijn pleegmoeders had ik altijd de volle aandacht gehad, maar bij mijn ouders was dat anders. Ik kreeg een broertje en een zusje erbij en er waren vaak neefjes en nichtjes in huis. Daarbij leden mijn ouders enorm onder het verlies van hun familie.  Ik voelde me nooit helemaal het gewenste kind van mijn ouders en wél het gewenste kind van mijn pleegmoeders. De relatie tussen mijn ouders en pleegmoeders was verschrikkelijk slecht. Ik wilde altijd maar terug naar Kokkie en Mammi maar ik mocht ze niet bezoeken. Pas toen ik acht jaar was, kon ik ze wekelijks opzoeken. Iedere keer als ik kwam, las Mammi een stukje voor uit het dagboek dat ze voor mij hadden bijgehouden.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892