Erfgoeddrager: Inez

‘Ik mis het weer en de warmte van Brazilië, de mensen zijn er vrolijker’

Op hun school, Het Karregat in Eindhoven, bereiden Jesse, Inez en Vera het interview voor. Gabi Lodewijks (45 jaar) komt zelf naar Het Karregat. In de koffiekamer halen de kinderen thee voor haar en daarna lopen ze samen naar de directeurskamer om haar te interviewen. Ze vertelt dat ze in 2010 van Brazilië naar Nederland is gekomen voor haar grote liefde.

Hoe was het in Brazilië?
‘Brazilië is een heel mooi en groot land. Ik had daar veel vriendinnen, familie en werk. Ik kende de weg en voelde me daar thuis. We leven daar heel veel buiten en voelen ons erg betrokken bij anderen.

In mijn jongere jaren heb ik het moeilijk gehad omdat mijn moeder overleed toen ik 9 jaar was. Zij was toen 44 jaar. We hadden een auto-ongeluk en daarna kreeg mijn moeder complicaties na een operatie en stierf. Daarna heb ik een moeilijke tijd gehad. Mijn vader was arts en werkte veel en daarom hadden we een oppas. Mensen in onze omgeving hebben ons veel gesteund, we waren met iedereen erg hecht. Mijn oudste zus was voor mij als een moeder en gaf mij veel steun en de liefde die ik nodig had.

Ik heb haar dood verwerkt door een jaar naar Japan te gaan om te studeren. Ik leerde hier hoe ik voor mezelf kon zorgen en het was voor mij ook een andere land, andere sfeer, andere cultuur en een nieuwe uitdaging waar ik mij mee bezig kon houden. Maar het verdriet heb ik nooit kunnen verwerken, het gemis van verlies van je moeder of ouder zal altijd blijven.

Op mijn dertigste besloot ik naar Nederland te komen vanwege de liefde. Dat is nu ongeveer 15 jaar geleden.’

Hoe leerde u uw man kennen?
‘Ik leerde mijn man kennen in 2006 op een feestje. Hij droeg een hele lelijke blouse met oranje bloemen. We maakten grapjes en raakten aan de praat. Uiteindelijk werd hij mijn man.

In 2010 besloten we samen naar Nederland te verhuizen. Voor mijn man was het moeilijk om in Brazilië te wonen, omdat de cultuur anders is en mensen zich niet altijd aan de afspraken houden. In Brazilië gebeurt het vaak dat je lang moet wachten op een afspraak. Soms bestaat een afspraak daar bijna niet, bijvoorbeeld bij de dokter.

We hadden een restaurant, maar daar werd veel gestolen. We werden meerdere keren bestolen en mijn man wilde zo niet verder. Daarom zijn we naar Nederland gekomen. Ik moest in Brazilië een inburgeringscursus voor de Nederlandse taal doen.

Tijdens het examen zei ik losse Nederlandse woorden, terwijl ik eigenlijk geen Nederlands sprak. Ik was verbaasd dat ik toch werd toegelaten.’

Hoe heeft u Nederlands geleerd?
‘Dat ging op een bijzondere manier. Mijn dochter ging naar een Wereldwijzer-school om Nederlands te leren. Toen kreeg ik de kans om daar ook Nederlands te leren. Ik leerde de taal samen met kinderen van 6 tot 9 jaar uit andere landen. Dat hielp mij heel erg.’

Denkt u nog veel aan uw land?
‘Ja, heel veel. Ik werk ook veel met Braziliaanse vrouwen en thuis kook ik Braziliaans eten. Dat zorgt ervoor dat ik me verbonden blijf voelen met mijn land. Ik mis het weer en de warmte. In Brazilië leef je veel buiten: ontbijten, lunchen en samen zijn. Mensen zijn daar vrolijker.’

Erfgoeddrager: Inez

‘Ik ben op een schip naar Friesland gebracht’

Inez, Tim, Isa en Silke van basisschool ‘t Hunnighouwersgat rijden met Tims moeder naar West-Terschelling. Ze gaan op bezoek bij Neeke Doeksen-Kooyman, die woont in zorgcentrum De Stilen. Mevrouw Doeksen vindt het bezoek van de kinderen erg leuk. Het doet haar denken aan de tijd dat ze nog lesgaf op een basisschool.

Woonde u op Terschelling in de oorlog?
‘Nee, ik woonde met mijn ouders in Amsterdam. Mijn grootouders woonden wel op Terschelling, zowel van mijn vaders als van mijn moeders kant.’

Wat kunt u zich nog herinneren van de Hongerwinter?
‘Ik weet nog dat we in Amsterdam naar de gaarkeuken gingen. Daar hadden ze een grote lepel om het eten op te scheppen. Toen het steeds moeilijker was om voedsel te halen, ben ik met andere kinderen op een schip naar Friesland gebracht. Daar heb ik langere tijd op een boerderij gewoond. De mensen waren heel lief voor mij. Sinds kort weer heb ik zelfs contact met een van de kinderen van dit gezin. Mijn opa’s en oma’s van Terschelling stuurden me ansichtkaarten om me te steunen. Ik was immers nog maar 7 jaar oud en had mijn ouders niet bij mij in de buurt om me te helpen.’

Waar waren uw ouders?
‘Zij bleven de winter in Amsterdam en vingen daar zeemannen op van de eilanden die op doorreis waren. Mijn vader voer in de oorlog ook op een schip, en is maar even met verlof geweest. Na de oorlog kwam hij gelukkig terug voor een langer verlof.’

 

Erfgoeddrager: Inez

‘Daar lagen we met veertig mensen uit dezelfde straat in een varkensstal op stro’

Stijn, Bram Inez en Ben van de Brinkschool in Wageningen spelen nog even in de speeltuin voor het huis van Albertus van Kleef. Ze zijn wat vroeger dan afgesproken, maar meneer van Kleef heeft hen al gezien vanuit zijn huis. Negentig jaar is hij, vertelt hij bij binnenkomst. En dan: ‘Kom maar op met die vragen!’

Wanneer had u door dat de oorlog begonnen was?
Nou, dat hadden we wel door, hoor! Wij zagen in februari 1940 de rijnaken namelijk al klaarliggen in de haven en de stadsomroeper had ook al het een en ander aangekondigd. We hadden thuis al alles klaar staan voor het geval we moesten evacueren. De Greb – de Grebbeberg – was namelijk dé plek voor de Nederlandse militairen om Nederland te verdedigen tegen de Duitsers. Deze soldaten waren ook al ondergebracht in scholen. Op 10 mei kregen wij de opdracht weg te wezen, want de Duitsers waren in aantocht. Ik ging met ons hele gezin, mijn ouders en twee jongere broers, naar boeren in Groot-Ammers, dichtbij Schoonhoven. Daar lagen we met veertig mensen uit dezelfde straat in een varkensstal op stro. Dat was gek hoor, zo plotseling in een heel nieuwe omgeving. Ik kende daarvoor alleen maar Wageningen.’

Hoe was het toen u terugkwam na de evacuatie?
‘Alles was plat, half Wageningen was verwoest door Nederlandse soldaten, want vanaf de Greb schoten zij op de SS-groepen die hun linies in Wageningen hadden opgesteld. Mijn vader werd opgeroepen om de koeien uit de wei te trekken omdat ze niet waren gemolken tijdens de evacuatie. Ze zijn gewoon gebarsten door hun eigen melk. Daarna gingen we gewoon weer door met ons dagelijks leven. We trokken ons huis op de Essenlaan weer in en we gingen weer naar school. Waar we overigens wel moesten letten op wat we zeiden. ‘Die rotmoffen’ mocht je bijvoorbeeld niet zeggen, er zaten namelijk ook jongens in mijn klas van wie de vader bij de NSB zat, zoals de zoon van de slager. Later ben ik nog een keer geëvacueerd.’

Waar ging u toen naartoe?
Op 8 september 1944 was dat. Via veel omwegen zijn we uiteindelijk in Ouderkerk aan de IJssel beland. Mijn jongste broertje en ouders gingen naar een boer en ik en mijn andere broer naar een andere. Die boer vroeg direct: ‘Jongen, kan je melken?’ Ik dacht: dan moet ik ’s morgens steeds heel vroeg mijn bed uit om te melken, dat wil niet. Dus ik zei van niet, maar ik kon het ook echt niet. Helaas, toen kreeg ik de klus om het stront van de koeien in boten te stoppen en daarna over het land te strooien. In januari 1945 konden mijn ouders en jongste broertje ineens naar ons vorige evacuatieadres in Groot-Ammers. Mijn broer die bij mij woonde, wilde bij mama blijven en ging dus met hen mee. Ik bleef toen alleen achter voor vier maanden en dat vond ik helemaal niet leuk.’

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Ik denk niet zo veel meer aan de Tweede Wereldoorlog, als jongen gaat er toch veel langs je heen en de oorlog in Indië, waarvoor ik in 1948 werd opgeroepen in militaire dienst, heb ik veel bewuster meegemaakt. Daar zijn wel jongens van ons gesneuveld. Dus daar denk ik vaker aan.’

                                 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892