Erfgoeddrager: Ikram

‘Je hoorde dat ze de vliegtuigfabriek van Fokker raakten’

Als Ikram, Amir, Sudem en Danial bij John Geelof aankomen, staat hij er al helemaal klaar voor. Hij heeft een pakkende presentatie voorbereid, waarbij hij de leerlingen van de Vier Winstreken van alles vertelt over Amsterdam-Noord tijdens de oorlog. Vervolgens hebben de kinderen veel vragen en mogen ze ook allemaal oorlogsspullen zien. Ze hadden nog veel langer bij meneer Geelof kunnen blijven.

Hoe ontdekte u dat de oorlog begon?
‘Tijdens de mobilisatie in 1939 moest mijn vader ook weg. Ik heb hem maanden niet meer gezien. Mijn vader was sergeant. Hij was de baas over een groepje soldaten. In de nacht van 11 en 12 mei werd het regiment waar mijn vader de baas over was, overgeplaatst en toen hij ging kijken waar ze waren, dacht hij ‘verdraait, die school ken ik!’. Hij was toen vlakbij huis. Middenin de nacht, hartstikke donker, werd er aan de bel getrokken en op de deur gebonsd en mijn moeder keek naar buiten en zag drie soldaten staan met van die zware helmen op hun kop. Ze dacht ‘ik doe niet open want die Duitsers staan voor de deur’. Maar de middelste man bleef bonzen en zei wat en toen kreeg mijn moeder een brede glimlach, want mijn vader stond voor de deur. Hij mocht twee uurtjes thuis slapen. Maar hij mocht zich niet uitkleden.

‘Ik ontdekte pas dat de oorlog begonnen was toen mijn vader voor de deur stond. Hij heeft mij nooit geslagen, maar die nacht heeft hij mij een enorme klap gegeven. Mijn oor zat gewoon aan de andere kant. Wat had ik gedaan? Mijn vader had natuurlijk een volle wapenuitrusting en hij had dat spul op de piano gelegd en er waren ook twee dingen bij met een houten stok eraan en er zat een touwtje aan. Ik had die stok al in de gaten, ik wilde het toch eens even bekijken, en net toen ik aan dat touwtje wilde gaan trekken, kreeg ik een enorme klap op mijn kop van mijn vader. Het bleek dat het een handgranaat was en als ik aan dat touwtje had getrokken waren ouders en ik er niet eens meer geweest. Dan merk je dat er oorlog is.’

Heeft u iets ergs meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Ik heb veel erge dingen meegemaakt. Eén van de erge dingen was het zesde bombardement op de Fokkerfabriek. Toen zat ik bij de kapper. Die kapper had een grote bochel op zijn rug en hij was bij de luchtbescherming. Toen ging het luchtalarm en ging hij in de deur staan kijken, met een helm op zijn hoofd, en de kinderen moesten onder de trap gaan zitten, want dat was de veiligste plek. Ik was erg lang, dus ik moest bij de mannen op de bank blijven zitten. De pleuris brak los. Oh, het was zo erg! Die bommen die vielen op die scheepswerven, op die grote loodsen en dat echode. Zo’n enorm kabaal! En even verder hoorde je dat ze de vliegtuigfabriek van Fokker raakten. Ik heb nog nooit zoiets ergs meegemaakt.’

Hebben uw ouders de oorlog overleefd?
Ja, wij zijn de oorlog goed doorgekomen, maar mijn vader bijna niet. Hij is op een gegeven moment gevangen genomen en naar de Euterpestraat gebracht. Dat was het hoofdkwartier van de Duitse politie, de Sicherheitsdienst. Daar is hij verhoord. Hij zat bij een verzetsgroep en dacht bij zichzelf ‘ik moet mijn mond houden’. Ze hebben hem drie dagen verhoord en op een gegeven moment brak de pleuris los en iedereen rende door mekaar en ze brulden tegen hem ‘Draus! Draus!’ en dan moest je de kamer uit en op de gang gaan staan en dan riepen weer andere soldaten ‘Draus! Draus!’ en toen zag hij de buitendeur en is hij naar buiten gelopen en gevlucht. Hij is toen maandenlang ondergedoken. Hij heeft de oorlog toch overleefd.

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Een ramp. De naam zegt het al, er was niets te eten, helemaal niets. Het gebeurde wel eens een dag dat je niks had. We probeerden allerlei dingen te eten die je normaal niet eet. Wat heerlijk was, dat is net als spinazie, dat waren brandnetels. Ja die moet je natuurlijk niet gaan plukken waar die haren zitten, maar als je de topjes sneed en heel zachtjes kookte, ging dat prima. En we hebben suikerbieten gegeten. Dat was helemaal niet zo lekker en daar kreeg je de racekak van, zo zeiden we dat, dat liep met straaltjes langs je benen. Dan waren er van die leuke jongens en die zagen dan dat je van school naar huis ging. ‘Broekenpoeper!’ riepen ze achter je aan.’

Hoe vond u de bevrijding?
‘Fantastisch! Ik heb hier nog een vlaggetje. Daar heb ik op de Dam mee staan zwaaien. En toen kwamen de eerste soldaten, dat waren Canadese soldaten, met de auto aanrijden en daar zaten een heleboel mensen op. Ik ben nog nooit zo blij geweest. In Tuindorp kregen wij een kaart, en Tuindorp dat zijn allemaal kleine pleintjes en op al die pleintjes kon je wat gaan halen. Iets om te eten, om te snoepen. Dat was zo’n feest.’

Erfgoeddrager: Ikram

‘Voor onze deur ontstond een hele grote krater’

Voor Hans van ‘t Veer was het in de oorlog af en toe best spannend. Als klein jongetje vond hij de Duitsers niet altijd eng, verteld hij aan Anil, David, Ikram en Sakina van de Klimopschool in Amsterdam-Noord. Sommigen streelden even over zijn haar als hij langs liep. Zijn ouders verboden hem om met de vijand te praten, maar als je een snoepje kreeg was dat best moeilijk.

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Op een zaterdagmorgen werd de Ritakerk gebombardeerd en ik lag ziek in bed. Vliegtuigen vlogen over. Eerst vond ik dat wel een mooi gezicht. Er viel een bom voor het huis en achter het huis. Mijn ouders waren in paniek en alle ramen waren gesneuveld. We wisten niet of er nog meer bommen zouden vallen. Voor de deur ontstond een hele grote krater. Gelukkig is dat daarna niet meer gebeurd. Later zag ik nog wel vliegtuigen die elkaar aan het beschieten waren en dat was voor mij als een soort film.’

Wat deed u buiten toen er oorlog was?
‘Ik speelde veel buiten en ik mocht in de buurt spelen met een aantal vriendjes. De afspraak was dat als er een luchtalarm was we meteen naar binnen moesten. Dan renden we naar een huis dat het dichtstbij was waar of ik of een van mijn vriendjes woonden. Totdat het luchtalarm afgelopen was, dan moest ik me weer melden om te laten zien dat ik nog leefde. Ik was nog heel klein en speelde soms ook op de Van der Pekstraat, waar in het midden een mooi speelplein was.’

Heeft u nu nog last van de oorlog?
‘Nee, eigenlijk niet. Ik heb het best goed gehad. Zo rond 4 en 5 mei denk ik er veel aan, maar gelukkig heb ik niet in een kamp gezeten of erge honger gehad. Wat ik wel nog heel goed weet is dat tijdens de Hongerwinter veel doden zijn gevallen. De grond was zo hard dat ze de lijken niet konden begraven. Ik heb karren met lijken gezien die ergens heen gebracht werden. Dat was natuurlijk vreselijk.’

Erfgoeddrager: Ikram

‘We hadden allemaal honger, er was niks te eten, dat was verschrikkelijk’

Luc, Nola en Ikram van basisschool Oscar Carré spraken met de 92-jarige Geertruida (Trudy) van Polvliet. Mevrouw van Polvliet komt uit een katholiek gezin en woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in West samen met haar vader, moeder, twee broertjes en zusje. De Hongerwinter vond ze het verschrikkelijkst.

Vond u de oorlog spannend en eng?
In het begin merkte je nog niet zoveel. Later wel natuurlijk, want iedereen had honger. We hadden allemaal honger, er was niks te eten. Dat was verschrikkelijk. Vanaf mijn veertiende werkte ik op kantoor. Ik moest een heel stuk lopen naar mijn werk, want er ging geen tram, er ging geen bus, niks. Ik moest helemaal vanuit West naar de Keizersgracht lopen. Dat was zeker een halfuur, en dat met een lege maag. Dat was heel erg. Ik ben nog een keer haast flauwgevallen op kantoor. Een meisje dat naast me zat, haar vader was vertegenwoordiger en die had nog bloembollen dus dan kreeg ik daar een paar bloembollen van om te eten. De oorlog was erg naar. Ik was bang, bang dat we te weinig te eten hadden. Niet voor bombardementen, want die hadden we in Amsterdam niet zoveel. Maar we hadden niks te eten. Ik ben de oudste van vier. Er moest voor ons zeskoppige gezin wel wat op de plank komen natuurlijk hè. We hebben het allemaal overleefd, maar het had ook niet veel langer moeten duren. Mijn zusje, die achtenhalf jaar jonger is dan ik, zag je echt helemaal wegvallen. Ze zat altijd met haar duim in de mond en had een heel bleek gezicht. Toen ben ik met mijn moeder naar de parochie gegaan en toen mocht mijn zusje mee naar Joure, een plaatsje in Friesland. Zij is toen acht maanden weggeweest, omdat wij te weinig eten hadden voor haar. En toen konden wij haar bonkaart weer krijgen. Gelukkig heb ik geen dierbaren verloren tijdens de oorlog, we woonden niet in een Joodse wijk en ik zat op een katholieke school.

Waren er ook leuke momenten tijdens de oorlog?
Nou veel leuke momenten waren er eigenlijk niet. Veel radio was er niet, uitgaan kon je niet en je had ook geen kleding. Maar je maakte er zelf maar wat van. Ik had een vriendinnetje die woonde in Amstelveen, dus daar ging ik veel naartoe. Die hadden meestal wel wat te eten, dus dan kreeg ik ook een hap mee. Ik zat wel op een zang- en toneelvereniging. Ja, dat kon gewoon doorgaan in de oorlog. We hadden een keer een uitvoering in de Bellevue en daar kwamen mijn ouders kijken. Toen de gordijnen opengingen was ik zo zenuwachtig, het was zo spannend. Ik had altijd een van de hoofdrollen.

Fotografie: Mirjam Schut

Hoe was de Bevrijdingsdag?
Dat was geweldig, dat was geweldig! We gingen met z’n allen de straat op, in rijen van vier. Dan liepen we zomaar door de Jan Evertsenstraat, gewoon klaar was het, hartstikke leuk. Gek is dat hè, waarom liepen we eigen over straat? Maar het was geweldig.

Erfgoeddrager: Ikram

‘Voorlezen bij kaarslicht’

Meneer Sablerolle zat in de Ritakerk toen deze gebombardeerd werd. Gelukkig raakte hij zelf nauwelijks gewond. Toch heeft het bombardement zoveel indruk op meneer Sablerolle gemaakt dat hij er jaren later een gedicht over schreef. Dat las hij aan ons voor aan het eind van het interview.

Wat herinnert u zich van het bombardement?
“Het was verschrikkelijk. De Ritakerk bestond 25 jaar en ter ere daarvan was er een heilige mis. De hele kerk zat vol, ik denk dat er wel 500 kinderen aanwezig waren. Op een gegeven moment klonk het luchtalarm en . daarna een verschrikkelijk gegier en gefluit. Dat waren natuurlijk de bommen maar dat hadden we toen niet in de gaten. Ik heb de knal van de bom niet gehoord maar ineens hoorde ik de ramen van de kerk invallen en daarna werd het pikkedonker. Het enige wat ik wilde was overleven, weg uit de kerk. De bom was achterin de kerk terecht gekomen, gelukkig was hij niet op het dak al ontploft. Daarom zijn er maar zo weinig doden gevallen, ongeveer 22. Zelf ben ik niet gewond geraakt, ik had alleen een klein schrammetje op mijn hoofd. Toch was dit bombardement zo’n emotionele ervaring voor mij dat ik er jaren later, in 2009 een gedicht over heb geschreven.”

Kunt u iets vertellen over onderduikers in uw huis?
“Onze onderduiker was een jonge knul van een jaar of 20. Hij kon na een staking niet meer terug naar zijn huis in Brabant dus verbleef hij bij ons. Wij hadden een huis met drie kleine slaapkamertjes. We hadden ook nog twee neefjes in huis. Hun vader had meegedaan aan de spoorwegstaking en uit angst voor represailles moest het hele gezin onderduiken. Het huis was altijd vol, maar dat was zeker niet ongezellig. Het was een strenge winter, ’s avonds zaten we dan lekker warm met zijn allen in de keuken. Dan werd er bij kaarslicht voorgelezen uit een boek. Door de oorlog werden de mensen naar elkaar toegedreven. Je ging veel bij elkaar op visite. Mijn ouders kwamen uit grote gezinnen, als al die mensen bij elkaar kwamen, was het hartstikke gezellig. Er werden spelletjes gedaan en toneelstukjes opgevoerd. De oorlog was niet altijd slecht.”

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
“Het was zo koud dat er zelfs ijs lag op het IJ en dat de ponten nauwelijks konden varen. Alles was bevroren, ook het Noordhollandsch Kanaal hier in Noord. Mensen huurden handkarren of bakfietsen waarmee ze naar de boeren in Enkhuizen of Hoorn gingen. Mijn moeder heeft die tocht ook drie keer gemaakt met onze onderduiker. Mijn vader was zwak, hij had voor de oorlog tuberculose gekregen. De dokter zei dat als hij geen eten zou krijgen hij de oorlog niet zou overleven. Die onderduiker heeft het leven van mijn vader gered. Hij roofde de katten en de honden van de straat en die slachtte hij dan. Zo hadden wij altijd te eten. Zelf heb ik de Hongerwinter niet echt meegemaakt omdat ik tijdelijk in Lutjebroek woonde. De tocht daarheen, zo’n 55 km, was zo koud dat we er op de slee naartoe gingen. Af en toe liepen we ook een stukje, anders bevroor ik.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892