Erfgoeddrager: Hu-Mei

‘Alle Joodse werknemers werden afgevoerd’

Monica Kattenburg woont in Soest. Adam, Hu-Mei en Christina van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord moeten daarom een eindje rijden, maar dat is best leuk. Vooral omdat ze langs het paleis Soestdijk komen. Als ze daar verstoppertje zouden spelen, word je echt nooit gevonden… Mevrouw Kattenburg heeft al pepernoten en limonade op tafel voor ze gezet. ‘Nou zeg, wij hebben echt geluk vandaag’, zegt Hui-Mei. Er zijn veel foto’s te zien, de originelen zijn naar het Joods Historisch Museum gegaan want hier liggen ze maar in een la. Mevrouw Kattenburg vertelt over haar vader Hans en opa Jacques die baas waren van Hollandia Kattenburg, een regenkledingfabriek in Amsterdam Noord, vlakbij de IJpleinschool. Ze is zelf geboren in 1948.

Wat voor fabriek was het?
‘Het was een hele grote fabriek, wel duizend mensen konden er werken, en het had hele hoge ramen. Dat was voor die tijd speciaal. Fabrieken waren vaak donkere ruimtes. Maar mijn opa vond dat het licht moest zijn, een prettige ruimte.’

Dus hij dacht ook aan mensen?
‘Zeker, hij stond erom bekend dat hij het belangrijk vond dat zijn medewerkers het goed hadden. Tijdens de oorlog is de fabriek altijd open gebleven. Er werkte heel veel Joodse werknemers. Die kregen allemaal een speciale stempel in hun identiteitsbewijs dat ze toestemming hadden om daar te werken. Zo dachten ze dat ze veilig waren en niet opgepakt zouden worden door de Duitsers. Door de oorlog waren mijn ouders nog niet getrouwd, maar wel verloofd. Maar toen kwam op 11 november 1942 toch een razzia…’

Hoe was het voor de Joodse werknemers dat de Duitsers de fabriek kwamen binnenstormen?
‘Dramatisch. Héél dramatisch. Het gebeurde om vier uur ’s middags. Iedereen moest binnen blijven. De Duitsers gingen elke afdeling af. Joden, niet-Joden, naar links, naar rechts… zo werden ze gescheiden. Alle niet-Joden moesten naar de kantine, dat heeft zo tot ’s avonds 8 uur geduurd. Zo konden mensen niemand waarschuwen; want de families van de Joodse mensen werden ook uit hun huizen gehaald. Ze werden bij elkaar neergezet en moesten in vrachtauto’s stappen. Alle Joodse werknemers, dat waren er toen 367, werden afgevoerd. En met alle opgepakte familieleden waren dat 826 mannen, vrouwen en kinderen, van alle leeftijden.’

Wat voor werk deden ze in Duitsland?
‘Ze werkten helemaal niet. Ze dachten dat ze zouden gaan werken, maar vanuit Westerbork (In Drenthe) gingen ze naar kamp Auschwitz en na aankomst werd je daar vergast. Van dit transport, dus van de 826 mensen, kwamen er maar 8 terug. Die kwamen in werkkampen terecht. Het waren vooral jonge, sterke mannen. Ook daar zijn veel mensen overleden, ze moesten heel hard werken en kregen heel weinig te eten. Ze moesten geulen graven, ook met slecht weer, zonder werkkleren of schoenen…’

Ik heb gehoord dat sommige Duitsers ook vriendelijk waren.
‘Ja, absoluut. Mijn vader was ondergedoken. Hij was bang om verraden te worden en besloot om met valse papieren als niet-Jood in Duitsland te gaan werken. Dat heeft hij begin 1943 gedaan, samen met Bob van den Berg die hij kende uit de Hollandia Kattenburgfabriek. Hij heette vanaf toen Henk Kuilman. Ze hebben zich vrijwillig aangemeld in een klein stadje en hebben in een machinefabriek gewerkt. Ze woonden in een pension. Daar ontmoetten ze aardige Duitsers. Mijn vader heeft in Gonnigen gezeten en heeft daar later tot het eind van de oorlog als portier gewerkt. Mijn ouders waren nog niet getrouwd maar kenden elkaar al wel. Ze waren verloofd en schreven heel veel brieven, wel 96 stuks. Wij hebben er een paar jaar over gedaan om de brieven te ontcijferen en om te zetten.’

Was Hollandia Kattenburg in de oorlog gesloten?
‘Nee, de fabriek bleef open maar de Joodse directie werd vervangen en er kwam een Duitser bij als een soort controleur. Dat gebeurde bij meer bedrijven. Zo kon het bedrijf wel doorgaan en hadden mensen werk. De niet-Joodse mensen gingen weer aan het werk na de razzia. Maar er waren wel veel mensen weg.’

Werd in het gezin over de oorlog gesproken?
‘Mijn vader heeft eigenlijk nooit veel verteld over de oorlog en ook niet over de razzia.
Toen de oorlog was afgelopen, heeft mijn vader ons wel opgevoed met iets wat hij heel belangrijk vond: we mogen de Duitsers niet haten. Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar je kan niet iedereen veroordelen omdat er een groep slechte mensen is geweest. Hij heeft daar ook goeie Duitsers gekend. Je moet kunnen vergeven.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892