Erfgoeddrager: Hidaya

‘Ik vond het zo raar dat een witte vrouw zelf haar ramen lapte’

Camilia, Gigi, Hidaya en Rosalie vinden het spannend en tegelijkertijd ook erg leuk om Viola Talloway te interviewen. De leerlingen van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid hebben allerlei vragen voorbereid en weten dat ze alles mogen vragen. In de tram nemen ze de vragen nog een keer door. Het aanbellen is al best spannend, het interview helemaal. Maar mevrouw Talloway stelt ze op hun gemak. Ze legt nog even uit dat ze soms streng kijkt, maar dat is omdat ze heel goed wil luisteren naar hun vragen. En dus niet omdat ze boos is!

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben geboren in Paramaribo en heb een heerlijke jeugd gehad. We hadden een erf met veel vruchten aan de boom. Mijn vader en moeder hadden vijf kinderen, ik was de derde. Ik zat op een katholieke school en kon goed leren en mocht daarom zelfs naar de A-groep op de eerste verdieping. Dat was bijzonder want daar gingen eigenlijk lichtere kinderen heen als voorbereiding op de mulo. Bij ons gingen ze ervan uit dat lichte kinderen goed konden leren, donkere kinderen van de arbeiders werden als minder gezien en je moest uitblinken om een goed plekje te krijgen.

Naar onze achternaam Talloway ben ik nu onderzoek aan het doen. Hij komt van mijn moeder en zij heeft hem van haar vader. Wat onze oorspronkelijke achternaam is weten we niet, we kregen in Suriname op een gegeven moment gewoon een achternaam toebedeeld.’

We lazen dat u al vroeg moeder werd, hoe was dat voor u?
‘Een kind hoort geen kind te krijgen. Als puber wil je gewoon met andere vriendinnen dingen doen. Toen ik zwanger was schrok ik heel erg, en was ik een en al verdriet. Ik schaamde me, het was een grote schande. Maar ik wist niet dat dat kon gebeuren want ik had nooit voorlichting gehad.

Omdat ik bang was, hield ik het geheim. Maar mijn moeder merkte wel iets en was telkens boos op me. Ze zei dingen als: ‘Kom hier!’, ‘Ga je haren kammen’, ‘Je gaat niet de deur uit zonder te groeten!’ Op een dag moest ik op de bank zitten en vertellen waarom ik zo veranderd was. En toen moest ik het wel vertellen. Vanaf dat moment waren mijn ouders rustig en werd ik lief behandeld. Kori Kori , troosten troosten, noemen ze het bij ons als je een baby krijgt.

Ik was ook bang voor de bevalling want ik wist niet wat er zou gebeuren. Maar toen mijn zoon geboren was en ik thuiskwam, werd hij als een prins ontvangen. En toen kwam de blijschap! De naam voor mijn zoon heeft zijn opa Albert hem gegeven, Gerrit. Later op school in Nederland vonden de leraren het gek dat hij zo’n oerhollandse naam had en vroegen ze of ze hem Gerry mochten noemen. Sindsdien heet hij Gerry.’

Werd u als gelijke behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘Toen ik 19 was kwam ik met mijn jongste kind van 6 weken naar Nederland. In die tijd kwam ‘gelijke behandeling’ niet in me op, dat is meer iets van deze tijd. In Suriname hadden de witte mensen goede banen en bediendes. Ik dacht: die witte mensen kunnen alles. Ik was ook heel benieuwd naar hoe ze in Holland woonden, hoe hun huis er van binnen uitzag. Wie zíjn die mensen? Toen ik hier net was, zag ik een witte vrouw zelf op een trap staan om de ramen te lappen. Wel een uur heb ik staan kijken, zo gek vond ik het dat zij dat zelf deed. In Suriname hadden witte mensen wasvrouwen, strijkvrouwen en ook iemand die de katten of honden verzorgde… Mijn vraag hoe hoe de huizen er hier van binnen uitzagen werd beantwoord toen mijn kinderen vriendjes kregen op school en ik bevriend raakte met hun moeders.’

Heeft u ook gewerkt in Nederland?
‘Mijn zus die al in Nederland was, had tegen mij gezegd dat hier veel werk te vinden was. Zes weken na aankomst had ik een baan als inpakker in een fabriek. Na een tijd heb ik mijn eigen schoonheidssalon geopend. Mijn man en ik waren uit elkaar en ik wilde mijn kinderen goed opvoeden en het juiste voorbeeld geven. Over alles wat ik heb meegemaakt heb ik een boek geschreven zodat mijn kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen kunnen zien dat dingen niet vanzelf gaan en dat je altijd je best kunt doen om er iets van te maken. Mijn vijf kinderen hebben allemaal iets bereikt en daar ben ik trots op.’

Erfgoeddrager: Hidaya

‘De oorlog begon op een mooie dag’

Frederik Vos was tien jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen in Zandvoort. Omdat de Duitsers de Atlantikwall gingen aanleggen, werd hij met het gezin overgeplaatst naar de Transvaalbuurt in Amsterdam. In zijn boek ‘Fietsen zonder banden’ heeft hij zijn belevenissen van die jaren opgeschreven. Aan Hidaya, Ella, Jaydon en Dina van basisschool De Kraal vertelt hij over zijn herinneringen aan die tijd.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Mijn moeder zei die dag nog tegen mij: “Het is een mooie dag vandaag”. Het was een vrijdag, het was 10 mei. Dat had ik gezien op de keukenkalender. M’n moeder maakte brood klaar voor mijn vader. Die werkte bij de trein in Amsterdam en ging daar ook altijd met de trein naartoe. Hij pakte zijn tas in en ging naar station Zandvoort. Een prima begin van een mooie dag. Normaal gesproken kwam hij altijd ’s avonds terug. Maar die ochtend kwam hij na tien minuten al terug. “Jongens, het is oorlog!” zei hij. Ja, dan schrik je je dood, want ik had verhalen gelezen over oorlog. Toch wist ik niet wat er ging gebeuren. Misschien werd je doodgeschoten of zo? Dus, hoe voor mij oorlog begon? Volkomen onverwacht op een mooie dag.’

Wat gebeurde er toen in Zandvoort?
‘De volgende dag kwamen de Duitse troepen Zandvoort binnen. Wij keken op straat toe wat er gebeurde. Op een motor zat een Duitser met een geweer die hij op ons gericht hield. In zijn laars zag je een handgranaat. Hij lachte niet. We vonden hem eng. Hij was bereid op ons te schieten als wij wat zouden doen. Maar wij bleven daar rustig en verslagen staan. Later gingen ze in onze straat eten. Ik vond het gek dat vijanden die mensen doodgeschoten hadden, daar gewoon stonden te eten. Ze hadden ook snoepjes om uit te delen. Je verwacht niet dat soldaten in een oorlog snoepjes uitdelen! Kinderen kwamen daar graag op af, want snoepjes zijn snoepjes. Ik was benieuwd hoe een mens dat een ander mens heeft doodgeschoten eruit zag. Ik wilde naar ze toe, naar die mannen met helmen met doodshoofden erop.  Maar dat mocht niet van mijn moeder. Ik schaamde me dood dat zij dacht dat ik ze snoepjes wilde gaan vragen. Daar ging het me helemaal niet om.’

Waarom bent u verhuisd van Zandvoort naar Amsterdam?
‘Alle mensen die aan de kust woonden, werden door de Duitsers gedwongen om elders te gaan wonen. Ze wilden langs de hele kust namelijk forten met kanonnen bouwen om hun bezette land te verdedigen tegen Engelse troepen. Wij werden dus geëvacueerd. En zo zijn wij in de Krugerstraat terechtgekomen. Later hoorden we dat er eerder Joodse mensen hadden gewoond, die meegenomen waren door de Duitsers. Dat vond ik heel erg. We zaten in een huis waar je eigenlijk niet hoorde te zitten… omdat daar mensen hadden horen te zitten… die niet gearresteerd hadden moeten worden… en doodgemaakt.’

Waarom heet uw boek ‘Fietsen zonder banden’?
‘Er was in de loop van de oorlog steeds minder te eten. Ik weet nog dat op de hoek van het Krugerplein een bakker was, waar ik wel twee uur voordat de school begon in de rij ging staan voor een half brood. Soms was er geen brood en hadden we dus ook niets te eten. Ik was toen vijftien en zei tegen mijn ouders dat ik naar het oosten zou gaan. Daar was geen hongersnood. Ik ben toen met een fiets zonder banden weggegaan, tot aan Coevorden. Daar vond ik onderdak bij een aardige boerenfamilie en kreeg ik te eten.’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892