Erfgoeddrager: Harry

‘Opeens riepen ze: “Bombardementen! Duitsers! Bombardementen!”’

Andrija, Harry en Willem van basisschool De Hasselbraam bellen op de zesde verdieping van De Wilgenhof in Eindhoven aan bij Annie van de Krieken. De voormalige handwerklerares heeft een gezellig huis met geborduurde schilderijen en ander handwerk aan de muur. Het gesprek gaat al snel over school en over hoe vroeger de rijke kinderen op de bovenverdieping mochten doorleren en zij, arm, niet ondanks haar goede rapport. En hoe haar moeder dat toch voor elkaar kreeg. Annie was negen jaar toen de oorlog begon en woonde met haar ouders, oudere zus en jongere broer aan de Schalmstraat.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Door de sirenes die we vanaf de tiende mei hoorden. Whoehoehoe! ‘s Morgens marcheerden de  Duitse soldaten zingend door de straten. “Wir marcheren….” klonk het onder andere. Ze woonden in scholen die ze bezet hadden genomen. ’s Nachts hoorde je de vliegtuigen. Dan trok je de dekens over je oren. Als het gezoem van de vliegtuigen ophield, wist je dat er gebombardeerd ging worden. Dan moesten we snel naar de schuilkelder. Mijn moeder wilde daar niet in. Ze vond het veiliger onder de trap in de gang.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Wij waren een normaal arbeidersgezin. Voor de oorlog kenden we geen honger. In de oorlog werd het echter moeilijker. Toen kreeg je voedselbonnen. Als er geen eten meer was, moest je maar honger lijden. Veel mensen hadden een grote tuin en verbouwden zelf aardappels en groente. Mijn moeder haalde melk bij de boer. Ze was ook sigarenmaakster in Someren. In ruil voor dat werk kreeg ze roggebrood. We hebben ooit van de boerin een kaas gekregen. Ze hadden die bij mijn moeder op haar buik gebonden, met daaroverheen haar kleren. Alsof ze zwanger was. Zo is ze naar Eindhoven, met de kaas verborgen voor de soldaten, teruggefietst.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij Philips. Hij had vijf collega’s waar hij ook bevriend mee was. Ze waren tegen de Duitsers. Eentje van hen woonde op de Heezerweg hier vlakbij. Ze hebben waarschijnlijk een keer iets negatiefs over de Duitsers gezegd, ze ‘moffen’ ofzo genoemd.
Een NSB’er had dat gehoord en die heeft hen aangegeven. Ze werden alle vijf bij Philips buiten op het plein doodgeschoten. Mijn vader en anderen werden gedwongen te kijken. Als je niet keek, werd je zelf ook doodgeschoten. Toen mijn vader ‘s avonds thuiskwam, was hij op die ene dag tien jaar ouder geworden. Hij is er nooit overheen gekomen. We waren ook heel bang voor de NSB’ers. Die woonden op de hoek van de Rozemarijnstraat en Heezerweg. Sommige meisjes in de straat gingen met Duitsers. Dan hadden ze het beter; kregen ze eten en van alles. Na de oorlog werden ze uit wraak allemaal kaalgeschoren door buurtbewoners. Ook kregen ze een hakenkruis op hun hoofd getekend. Dat gebeurde hier tegenover op straat.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Dat was een groot feest! Iedereen danste en overal was muziek. Ook de dag erna, 19 september 1944. Maar opeens zagen we oranje ballonnen in de lucht. We dachten eerst nog dat het vuurwerk van de bevrijders was, maar ineens werd geroepen: “Bombardementen! Duitsers! Bombardementen! Duitsers!” Snel gingen we naar huis, onder de trap schuilen. Op de Hertogstraat, het kerkhof hier vlakbij en bij de DAF, overal vielen bommen. Door de luchtdruk trok de voordeur helemaal bol naar binnen. Ik zat op de onderste trede en ik was zo bang dat die deur naar binnen zou klappen. Janus Vermeulen was met zijn zoontje naar de schuilkelder aan de Biesterweg gerend, zo zijn dood tegemoet. Er viel een bom vlak voor de ingang van de schuilkelder en alle eenenveertig mensen stikten. Er waren ook vriendinnetjes van mij van school bij. Ik zie die kisten in de kerk nog voor me. Dat beeld vergeet je nooit meer.’

Erfgoeddrager: Harry

‘’Op de zolder zat een Engelse seiner verstopt’’

Thea Hoff woonde tijdens de oorlog op de Kamperfoelieweg, niet zo ver van de basisschool De Klimop waar ze kwam vertellen over haar oorlogsjaren in Noord. Hussain, Fatima, Harry – die haar interviewden – vonden het knap dat ze helemaal niet bang was om erover te praten. Alles wat Thea Hoff zei, was interessant, vond Fatima. En ze vonden het leuk dat ze dankzij haar verhalen nieuwe woorden leerden. Nu weten ze bijvoorbeeld wat een ‘gijzelaar’ is.

 

Woonden er Joodse mensen bij u in de buurt?
“Ja, een paar straten verderop woonde een Joods echtpaar dat bevriend was met mijn ouders. Ik kwam er vaak spelen omdat ze een leuke zwarte poes hadden. We deden ook wel boodschappen voor hen omdat ze niet meer bij de winkels bij ons in de buurt mochten komen. Ze konden ergens onderduiken, maar die meneer zei over zichzelf dat ie nogal een ‘driftharses’ was. Hij was daarom bang dat hij de mensen waar hij zou onderduiken, in gevaar zou brengen. Dat wilde hij niet. Zijn vrouw wilde hem niet alleen laten. Op een avond zijn ze opgehaald en nooit meer teruggekomen. Na de oorlog kon mijn vader nog familie van hen opsporen. Hij wilde graag de boeken teruggeven die hij van het Joods echtpaar had geleend want misschien was dat wel het enige dat nog over was van hen. Zo hoorde hij dat ze in twee verschillende kampen zijn omgebracht.”

Kende u mensen die deel uitmaakten van het verzet?
“In het huis waar ik later ging wonen, ook aan de Kamperfoelieweg, zat op de zolder een Engelse seiner verstopt. Dat is een soort spion die geheime boodschappen kon doorgeven aan anderen. Op een zondagmorgen kwamen grote vrachtwagens door de straat. Dat viel wel op want de Kamperfoelieweg was in die tijd nog een rustig, doodlopend straatje. Achter die vrachtwagens reed een auto met opvangapparatuur en lange antennes. Kennelijk hadden ze een spoor van de seiner gevonden en zochten ze hem nu. Ze hebben heel Floradorp doorkruist, maar hem niet gevonden. Gelukkig maar want anders zou niet alleen hij maar ook de bewoners van het huis waar hij was verstopt, zijn opgepakt. Ze waren in ieder geval doodsbang. De volgende dag is hij verdwenen.”

Uw huis stond niet zo ver van Asterdorp. Wist u wat er gebeurde in Asterdorp?
“In Asterdorp werden eerst ‘asocialen’ opgevangen, mensen met weinig geld. Daarna kwamen er Joden die uit hun eigen huis waren weggehaald. Elke dag liepen er schoolkinderen uit Asterdorp langs ons huis. Zij moesten namelijk helemaal bij de Floraweg naar school. Op een dag zei mijn moeder: ‘Nou lopen er nog maar tien kinderen ’s morgens langs’. Een paar dagen later merkte ze op: ‘Nu zijn het nog maar drie kinderen’. En nog een tijdje later zei ze: ‘Ik heb vandaag geen kinderen meer zien langskomen’. Dat vonden we heel erg want we wisten dat die kinderen waren opgepakt en waarschijnlijk waren getransporteerd naar Westerbork.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892