Erfgoeddrager: Hailey

‘Mijn vader verdomde het zijn radio en slagersweegschaal aan de Duitsers te geven!’

Marianne Appelboom is van net na de oorlog, maar kent de verhalen van haar ouders goed. Aan Hailey (haar buurmeisje), Açelya, Mette en Brahim van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt ze over de slagerij van haar ouders, over de nare dingen die haar vader zag en het spannende verhaal van de aardappelen en de kinderwagen.

Wat was het ergste dat uw ouders hebben meegemaakt?
Het ergste voor mijn vader als slager was dat hij op een gegeven moment van de Duitsers zelf een dier moest slachten. Hij zag er dan wel stoer uit, maar dat durfde hij niet, dat deden ze altijd voor hem bij het abattoir. Maar er waren geen slachters meer, dus moest ie het zelf doen. En ook erg vond mijn vader het in de oorlog dat je niet wist wie van je buren en klanten je kon vertrouwen. En het allerverschrikkelijkst: mijn vader fietste in Zuid, bij de Apollolaan. Opeens moest ie stoppen van Duitse soldaten. Die hadden zomaar elf mensen opgepakt en op een rij gezet. Die mensen werden doodgeschoten en andere mensen, waaronder mijn vader, moesten daar van de Duitsers naar kijken. Mijn vader kwam lijkbleek thuis, hij vond het zo erg. Waarom die mensen waren doodgeschoten? Zomaar! Nou ja, er was een aanslag gedaan op Mussert geweest. Die man was van de NSB, een soort Hitler. De Duitsers waren zo boos over de aanslag, dat ze wraak namen door zomaar mensen dood te schieten.

Moesten uw ouders onderduiken?
Nee, dat niet. Mijn vader had wel een Joodse vader, maar geen Joodse moeder, dus officieel was ie niet Joods. Ik ken wel verhalen van in de straat waar ik nu woon, dat is ook in Bos en Lommer. Over onderduikers die zich verstopten in een dubbele laag van het plafond. Die moesten heel erg stil zijn. Zo stil: ze konden niet hoesten, niet naar de wc. En dat soms 8 uur lang, moet je je voorstellen. Soms maakten de mensen die er woonden extra geluid, zodat zij ook weer wat konden bewegen of naar de wc konden gaan. Uiteindelijk zijn ze verraden en zijn de onderduikers en het gezin waarbij ze in huis woonden naar een kamp afgevoerd. Dat is mijn ouders bespaard gebleven, maar ze hebben een nare tijd gehad. Zo was mijn moeder zwanger, terwijl mijn broer van vier bij mijn tante logeerde. Daar kreeg ie kinderverlamming. Van de dokter mochten ze dat niet tegen mijn moeder zeggen, dat zou niet goed zijn voor haar om te weten. Later is ie bij een andere tante vlakbij mijn ouders gebracht. Mijn moeder zag een kinderziekenwagen langs de slagerij rijden en zei tegen mijn vader: ‘Het zal je kind maar zijn die daarin ligt’.  Dat was dus haar kind! Later heeft ze het wel gehoord, hoor. Iedereen was heel aardig voor d’r en ze maakten een speciale box voor hem. En hij heeft weer leren lopen!

Fotografie: Shirley Brandeis

Hebben uw ouders zich verzet tegen de nazi’s?
Ze hebben wel dingen gedaan. Zo verdomde mijn vader het om de radio in te leveren. Dat moesten alle mensen, omdat ze anders via de radio het nieuws over de oorlog konden horen en dat wilden de Duitsers niet. Ook z’n mooie slagersweegschaal wilde hij niet afstaan. Die kon ie kwijt bij de brandweer, aan de Marnixstraat. De brandweermensen hebben veel mensen geholpen, onder andere met onderduiken.  Bij de Willem de Zwijgerlaan lagen schepen vol aardappelen. Die hebben mijn vader en oom gestolen. Ze namen de kinderwagen, zo’n ouderwetse, en maakten er een dubbele bodem in. Daar pasten die aardappelen in, erboven op de baby. Als er dan controle van een soldaat zou komen, zouden ze zeggen dat de baby de mazelen had. Voor besmettelijke ziektes waren de Duitsers erg bang!  Die aardappelen werden met de buren gedeeld. Dat deed je in die tijd. Mijn ouders konden als slager ook vlees ruilen met andere winkeliers. Met de melkboer op de hoek, de bakker om de hoek of de groenteman aan het eind van de straat. In die tijd ging je niet naar Albert Heijn, je deed alle boodschappen in die winkels. En die hielpen elkaar onderling.

Erfgoeddrager: Hailey

‘De straten waren één grote speeltuin’

Wij zijn Feliz, Hailey en Thalia en wij interviewden IJsbrand Michael Rogge (86). Meneer Rogge was twaalf toen de oorlog begon. Hij woonde in Oud West en weet zich nog goed te herinneren wat er allemaal veranderde in de stad. Wij vonden het bijzonder hem te interviewen tussen zijn grote verzameling projectoren en oude filmcamera’s die hij tijdens de oorlog al verzamelde.

Wat deed u in uw vrije tijd in de oorlog?
‘In het begin was er voor kinderen nog wel voldoende vermaak. We deden kinderspelletjes. en gingen tollen. Ook verzamelde ik postzegels. Ik ging naar de postzegelmarkt op de Nieuwezijds Voorburgwal om te verkopen of in te kopen. Je kon postzegels uit de hele wereld krijgen. Dan leerde je ook wat van de geschiedenis van andere landen. Maar het grootste vermaak in Oud-West was eigenlijk dat alle straten leeg waren omdat er geen auto’s reden. Alle straten waren één speeltuin. Van de Helmersstraat liep ik zo de grote weg op. Er kwam nooit een auto door de straat heen. Tegelijkertijd heerste er een angstige sfeer. Ik kan me nog herinneren dat we op de kade liepen en opeens klonk er een knal. We schrokken ons dood. Het bleek maar een motorfiets te zijn.’

Had u genoeg te eten?
‘Mijn moeder moest van elf gulden per week rond zien te komen. Als ik een cent had, was ik al rijk. Ik ging dan naar de snoepwinkel en kon van het geld twee dropveters kopen. Later was er bijna niets meer te koop. Toen gingen we op de fiets naar de Wieringermeer waar we bij de boeren eten hoopten te krijgen. Ik kan me herinneren dat ik een hele zak met kool meekreeg. Ik werd toen nog belazerd. Er was een man die zei: “Gooi die zak maar op mijn kar, dan duw ik hem naar Amsterdam.” Toen we bij Amsterdam waren zei hij: “Ga maar vast vooruit om te melden dat je terug bent, ik woon daarginds.” Toen ik daar later aankwam woonde hij daar helemaal niet. De politie deed in die tijd heel weinig, maar toen ze hoorden dat er eten te halen was gingen ze dadelijk met me mee. We kwamen achter zijn adres en toen kreeg ik mijn kolen terug.’

Wat merkte u van de Jodenvervolging?
‘Ja, de Jodenvervolging. Daar merkten we eigenlijk niet veel van. Er woonden hier weinig joden. Ik heb nooit mensen gezien die uit huis gehaald werden. Maar in de klas zat ik naast een jongetje, Sam Presler. Ik was erg op hem gesteld. Op een gegeven ogenblik was hij niet meer in de klas. Waarschijnlijk ging hij naar een joodse school. Dat moesten kinderen toen. Later heb ik uitgevonden… Ik kan dit nu haast nooit vertellen…. Maar ik heb later dus uitgevonden dat hij afgevoerd is naar Dachau. In die tijd wist je daar helemaal niks van. Men dacht dat joden ergens te werk werden gesteld. Leraren hielden ook hun mond, want het kon zijn dat er NSB-kinderen in de klas zaten. En dat was ook zo. Eén NSB-jongen kwam helemaal in uniform naar school. De leraar maakte er opmerkingen over. “He, laat eens zien, jongen, wat een mooi uniform.” Die jongen heeft zich toen beklaagd en de leraar is opgepakt.’

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892