Gürkan, Nadav en Brent van de Amsterdamse Rivierenschool interviewen de 87-jarige Jack Eljon. Hij heeft een goede vriend en naamgenoot meegebracht: Jack. Vijf mannen aan een tafel…, het interview kan beginnen. De ouders van meneer Eljon waren allebei Joods en tijdens de oorlog heeft het gezin moeten onderduiken.
Hoe was de oorlog voor u?
‘Toen de oorlog begon was ik pas drie jaar. Mijn ouders gaven me weg. Achteraf bleek om me veilig te stellen, maar toen, als klein kind, kon ik niet begrijpen waarom ze me weggaven, een vreselijk gevoel. Ik moest altijd bij vreemde mensen verblijven. Ik wist niet beter, maar ik vond dat helemaal niets. Ik was dan ook hartstikke ongehoorzaam. Een familie waar ik verbleef, dwong mij om pap met vellen te eten. Ik vond dat zo vies, ik wilde echt niet. Dan noemden ze me ondankbaar en sloegen ze me. Geen pretje kan ik je vertellen. Ik heb op veel verschillende onderduikadressen gezeten, ik heb een hele route afgelegd door Nederland.’
Was dat onderduiken gevaarlijk?
‘En of. Ik was ondergedoken en had een nieuwe naam, Henkie Mulder. Een naam die totaal niet bij mij past! Mijn pleegmoeder kreeg te horen dat iemand me had verraden en dat ik opgehaald zou worden. Hoewel ik in dat gezin geen fijne tijd had en haar helemaal niet aardig vond, heeft ze wel mijn leven gered. Want zij twijfelde geen moment en zei tegen de bakkersknecht aan de overkant: ‘Fiets naar school en haal Henkie meteen op’.
Ik moest onmiddellijk bij het hoofd van de school komen, er was geen tijd te verliezen. Snel kroop ik in de bak van de bakkersfiets en de klep ging dicht. Het was pikdonker. Terwijl de knecht met de kar wegfietste, kwam van de andere kant de auto met de nazi’s richting school. De fietstocht duurde heel lang. Ik was bang in het donker dus ik deed voorzichtig de klep open. De bakkersknecht zei: ‘De klep mag pas open als IK het zeg!’ En hij klapte hem weer dicht.
Na een lange tijd fietsen deed hij de klep op een kier zodat ik naar buiten kon kijken. Ik zag de weilanden en wist dat ik ver weg was van de school en mijn oude onderduikadres, waar ik gelukkig nooit meer naar terug hoefde want ik vond het er helemaal niet leuk. En ik was voorlopig weer veilig, maar voor hoe lang? Dat wist ik nooit…’
Hoe was het om uw moeder weer terug te zien na de oorlog?
‘Ik was in Friesland ondergedoken toen Nederland werd bevrijd. Het Rode Kruis probeerde alle ondergedoken kinderen weer bij hun echte ouders te krijgen. Ze vroegen aan mij: ‘Vertel maar je echte naam, dan kunnen we uitzoeken of je ouders nog leven en waar ze zijn’. Maar tante Greet had aan het begin van de oorlog gezegd: ‘Vertel nooit je echte naam!’ Dus dat deed ik dan ook niet.
Ze hebben me gesmeekt en geslagen, ze hebben van alles gedaan om te zorgen dat ik vertelde hoe ik echt heette, maar ik deed het niet. Ik bleef maar zeggen: ‘Ik weet het niet, ik weet het niet.’ Toen is een verpleegster van het Rode Kruis met mij achterop de fiets naar Sneek gereden en daar in een lokaal zaten twintig vrouwen. Die vrouwen waren allemaal op zoek naar hun kinderen. Ze zeiden tegen me: ‘Ga maar naar je moeder toe’. Op stoel nummer 17 zag ik haar zitten en ik wilde meteen naar haar toe rennen. Maar dat mocht niet. Ik moest bij nummer 1 beginnen. Bij nummer 17 aangekomen sprong ik meteen op schoot bij mijn moeder en pakte haar vast. Ik had haar zo gemist…’