Erfgoeddrager: Giulia

‘Je hoorde gebrom dat steeds zwaarder werd en dan ging het luchtalarm’

Lopend gaan Giulia, Len, Robin en Mick naar Jo van de Biggelaar. De leerlingen van basisschool de Wilderen in Waalre hebben zich goed voorbereid en hebben er zin in om hem vragen te stellen. Mick is zo mogelijk nog enthousiaster dan de anderen; hij is de buurjongen van meneer Van de Biggelaar, maar hij heeft hem nog nooit iets gevraagd over de oorlog. Jo van de Biggelaar staat al buiten te wachten, het is een oud en groot huis waar hij al sinds zijn geboorte woont. Hij en zijn vrouw willen hier zolang het kan blijven wonen.

Waarmee speelden jullie in de oorlog?
‘Er was niets te koop, en als er iets was moest je er veel voor betalen. Achter ons huis lag overal weiland. Iedereen speelde voetbal, maar ja, we hadden vaak geen bal. Soms had iemand een gummibal maar die was of niet groot genoeg of je schoot ‘m lek. Met proppen papier met elastiek erom speelden we dan. Dat was misschien wel creatief maar het was niet geweldig, dat begrijp je wel. We speelden verstoppertje, tikkertje, en van lucifersdoosjes werd van alles gebouwd. Met de meest simpele dingen speelden we, net als nu. Zomers moest moeder schoonmaken en dat vonden we heerlijk want dan mochten we langer spelen.’

Kende u een NSB’er?
‘Er was een melkboer die alle mensen in het dorp kende want hij kwam elke dag bij zijn klanten. Als hij ergens kwam waar vier personen woonden maar ze hadden meer melk nodig, dan wist hij dat er waarschijnlijk meer mensen woonden dan normaal en tipte hij de Duitsers. Daar kreeg hij geld voor. Hij joeg actief op onderduikers en verzetsmensen. Ik zat in de eerste klas op de markt op school. Op een dag hadden ze die melkboer te pakken. In het speelkwartier gingen wij erachteraan. Na zijn straf heeft hij een goede baan gehad in de staatse mijnen, maar hij werd wel in de gaten gehouden.’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Dat was een griezelige bedoeling. Vaak hoorde je van tevoren vliegtuigen aankomen. Je moet je voorstellen: het was stil op straat en er waren bijna geen auto’s. Je hoorde gebrom, dat steeds zwaarder werd en dan ging het luchtalarm af en zorgde je dat je binnen was.’

Binnen ben je ook niet veilig en wat doe je dan?
‘Overal werden schuilkelders gemaakt, ook hier om de hoek. In een huis met grote tuin werd een gat gegraven dat aan de binnenkant werd verstevigd met palen en planken. Gras erop zodat je niet kon zien dat daar een kelder was. Maar ja, als er een projectiel op zou vallen dan was je natuurlijk ook niet veilig. Ik heb eraan meegebouwd. Ik moest een paar grote bouten halen in een huis in de buurt, en ben wel zes keer onder de struiken gedoken terwijl er scherven over de straat vlogen. Het was een scherp sissend geluid, zoals vuurwerk, maar harder en scherper. Angstaanjagend.’

Hoe voelde de bevrijding?
‘Die heb ik van heel dichtbij meegemaakt.Het was heel bijzonder na al die nare tijd. Op 18 september 1944 zijn we bevrijd. Ik was die dag door mijn moeder op pad gestuurd om melk te halen, dus ik ging naar de markt. Ik stond net te wachten tot ik aan de beurt was, toen er een Engelse Jeep de markt op kwam gereden. Het was meteen feest en ik dacht niet meer aan mijn melk. Nog meer auto’s en tanks kwamen de markt opgereden. Ik kreeg chocola, volwassenen kregen sigaretten en zeep. En ik zag voor het eerst wit brood, dat had ik nog nooit gezien. De Engelsen wilden doorrijden naar Veldhoven maar de lukte niet want de brug was doorgezakt. Dus bleven ze voorlopig in Waalre. Alles was in feeststemming, overal oranje, rode, blauwe en witte vlaggetjes. De harmonie mocht eindelijk weer muziek maken. Het werd een groot feest. Totdat de politie kwam en vertelde dat alles weg moest want er was een bericht binnengekomen dat Eindhoven gebombardeerd zou worden. Diezelfde avond gebeurde dat inderdaad. We waren onderdeel van Market Garden, dat was de route van de geallieerden die via Waalre naar Nijmegen zou gaan. Maar dat liep niet goed af.’

Erfgoeddrager: Giulia

‘Dat zijn de napijnen van het slavernijverleden’

Helen Wijngaarde sprak met Maisam, Fée, Tahis en Giulia uit de tweede klas van het MLA aan de Van Ostadestraat in Amsterdam-Zuid over haar koloniale achtergrond. Ze groeide op in Curaçao en Suriname en kwam op 19-jarige leeftijd naar Nederland.

Hoe was het op school in Curaçao?
‘Wat altijd erg opviel was de taal. Mijn vader was Surinaams, mijn moeder Curaçaose en thuis spraken wij dus Nederlands en Papiaments. Het kwam veel voor dat men thuis Papiaments of Engels sprak, maar op school mocht je absoluut niet je eigen taal spreken. In je eigen land niet! Iedereen die er lesgaf, was ook Hollands. Als je toch Papiaments sprak, moest je naar het schoolhoofd en die dame was heel streng. Soms gaf ze je een ‘cocktail’. Dan pakte ze je bij de schouders en schudde ze je tot je hoofd bijna van je lijf viel. Wij wisten op school ook heel weinig over ons eigen eiland en veel van Nederland. We vierden de Nederlandse feestdagen en kenden alle provincies en hoofdsteden. Ik herinner me nog een blinde kaart waar de juf een plek aanwees en dan moest jij de stad noemen. Amsterdam, Dordrecht, Haarlem… Maar over Curaçao werd ons niets geleerd.’

Later verhuisde u naar Suriname. Bent u nog eens teruggegaan naar Curaçao?
‘Toen ik op mijn achttiende de kweekschool, wat nu de Pabo is, in Suriname had afgerond, ben ik een jaar teruggegaan als onderwijzeres. De scheiding tussen rijk en arm op Curaçao is heel groot, en het is vaak: hoe zwarter, hoe armer. Dat zijn de napijnen van het slavernijverleden. Je hebt aan de ene kant hele mooie landhuizen, aan de andere kant heel erg verwaarloosde huizen, omdat mensen geen geld hebben om ze op te knappen. Ik woonde er in een achterstandsbuurt, daar zaten vooral zwarte kinderen op school. Het onderwijssysteem was Nederlands, dus ik zou altijd de les in het Nederlands beginnen, dan zou ik het in het Papiaments herhalen, en dan nog voor de zekerheid in het Engels voor de kinderen van bijvoorbeeld Sint Eustatius en Saint Kitts. De families van die immigranten hadden vaak slechte banen, zoals tuinman. We gaven ze altijd een glaasje poedermelk voor de lunch; niemand lustte dat. Ze waren dat niet gewend en werden er ziek van. Maar het hoofd van de school, een Hollander, wist zeker dat het goed voor ze was. Hoe zou jij het vinden als ineens iemand tegen jou zegt: “Vanaf vandaag moet je drie keer per dag een glas melk drinken, want dat is goed voor je!” Er wordt niet gevraagd of je het lekker vindt, maar je moet! En dat is eigenlijk het koloniale systeem. Iemand komt je huis binnen en zegt: “Ik vind dat dit goed is voor jou”. Ze vragen je niks, je moet het accepteren. En daarom is Suriname ook onafhankelijk geworden. Ze werden baas in eigen huis.’

Heeft u te maken gehad met racisme?
‘Toen ik elf was moest ik een keer een opstel maken. Mijn moeder was onderwijzeres en ik las altijd veel. Ik heb toen enorm mijn best gedaan, maar mijn juf beweerde dat mijn moeder het opstel had geschreven. Als bruin meisje was het onmogelijk dat ik dat had geschreven. Dat zal ik nooit vergeten. En later, toen ik onderwijzeres was in Amstelveen, nam het hoofd van de school zijn dochtertje een keer mee tijdens het Sinterklaasfeest. Hij zei tegen haar: “Kijk, dat is het zusje van Zwarte Piet”. Hij vroeg me ook vaak: “Wat doe je hier? Waarom ga je niet terug naar je land?” Nou, ik studeerde gewoon Engels, en was hier hartstikke thuis. Wat is het toch een raar ding dat kleur zo belangrijk is. Dat als je donkerder bent, dat ze dan denken dat je minder bent.
In Suriname droegen wij op school uniformen. Ik vond dat mooi, want dan was iedereen gelijk. Op Curaçao droegen we geen uniform. Dan kon je meteen zien wie er rijker en armer was. De armere kinderen werden achterin de klas gezet. En nog een voorbeeld. Mijn moeder, die dus een stuk lichter is dan ik, had zich ingeschreven voor een woning in Amstelveen. Nou, ze kreeg een keurige brief: ze kwam er niet voor in aanmerking, want ze kon het huis “niet naar Nederlandse maatstaven onderhouden”. Dat heeft haar heel veel verdriet gedaan. Toch ben ik altijd hier gebleven. Ik heb er wel over nagedacht om terug te gaan, maar om heel eerlijk te zijn vind ik het hier fijner. Ik mis het zwemmen in de zee enorm, maar ik heb het hier naar mijn zin omdat je hier veel vrijheid hebt. Hier kan je van stad naar stad, naar het museum, wat je maar wil. Op Curaçao is dat er gewoon niet bij.’

 

 

Erfgoeddrager: Giulia

‘Wij hadden regelmatig onderduikers in huis’

Jolien, Juul en Giula interviewen Hennie de Kat. Ze vinden het ongelofelijk dat haar moeder verraden is voor geld en dat ze zo lang in zoveel verschillende kampen gezeten heeft. ‘Het is fijn dat u ons nu uw verhaal kunt vertellen.’ Hennie knikt. ‘Ja, want het is verschrikkelijk wat er gebeurd is en zoiets mag nooit weer gebeuren.’

Tijdens de oorlog ging u toen ook gewoon naar school?
‘Nou, ik ben tot 1942 op school gebleven. Ik zat op de Mulo maar ik zakte steeds, want ik was veel ziek, ik had malaria. Dan was ik om de dag heel erg ziek en rillerig met hoge koorts. Veel mensen in Amsterdam-Noord hadden malaria. Toen hebben ze op een gegeven moment alle huizen in Noord met poeder ingespoten. Het kwam van de muggen uit de haven. Die waren meegekomen op de schepen uit de tropen.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder zat in het verzet. We hadden regelmatig Joodse onderduikers in huis. Op een gegeven moment hadden we zes mensen in huis. Ab van der Linden, de kelner van Tita Tovenaar met zijn vrouw, twee tantes van hem en een vriend met zijn vrouw. We hadden namelijk een trap naar boven maar dan had je beneden een kast staan met boekenplanken en verder helemaal dicht. En daarachter hadden we een gat in de muur gemaakt en daar konden ze dan met z’n vieren in als er onraad was. De twee anderen zaten dan op de vliering op de balken. We hebben het maar één keer voor proef uitgeprobeerd. Gelukkig zijn ze verder nooit geweest.’

Was het niet gevaarlijk voor uw moeder?
‘Ik was aan het werk in de stad. Ik werkte bij de krant Het Volk. Op een gegeven moment hoorde ik op mijn werk dat mijn moeder opgepakt was. Hoe ik dat precies hoorde dat weet ik niet meer want we hadden natuurlijk geen telefoon. Maar ze is samen met de twee mannen en de oudere dame die bij ons ondergedoken zat opgepakt door de Sicherheitsdienst. Zij hebben het alle drie niet overleeft. Die herinneringen daaraan, die zijn heel erg.  Mijn moeder is vanuit de gevangenis op de Amstelveense weg naar Kamp Vught gestuurd. Daar vandaan ontvingen we sporadisch brieven, die heb ik nog steeds. Vlak voor het kamp bevrijd werd, zijn alle mensen die daar zaten in treinen weggevoerd, mijn moeder was daarbij. Ze is toen naar Ravensbrück gebracht, dat ligt in het noorden van Duitsland. Dat was een vreselijk kamp. Op een gegeven moment zijn vanuit Ravensbrück 200 Nederlandse vrouwen naar een vrouwenkamp net buiten Dachau vervoerd, dat is helemaal in Zuid Duitsland. Dat is eigenlijk haar geluk geweest. Ravensbrück had ze waarschijnlijk niet overleefd. Daar kwam ze te werken in de Agfa-fabrieken. Ze moest daar munitie maken en gasmaskers. Daar is ze uiteindelijk bevrijd door het Zwitserse Rode Kruis. In Dachau is ze vrij behoorlijk behandeld, ze werd daar niet gemarteld of zo. Ze hadden daar een bewaker, die gedwongen was om te bewaken en dat was een hele goede man, die heeft heel veel voor de vrouwen gedaan. Mijn moeder is toen nog bij zijn ouders in huis geweest. Ik heb nog jaren contact gehad met de zusters van die man.’

Weet u nog dat uw moeder thuis kwam?
‘Dat was pas in juli 1945, een paar maanden na de bevrijding. Ik weet nog dat we iedere dag naar het Centraal station gingen naar de achterkant bij de De Ruijterkade, daar kwamen de treinen aan die uit Duitsland kwamen om te kijken of ze kwam, want we wisten al wel dat ze nog leefde. We hadden daar de hele dag tevergeefs gestaan. ’s Avonds kwamen we weer thuis en toen kwam er een buurmeisje aan en die zei: “Je moeder komt eraan”. Nou ik heb mijn vader nog nooit zo hard zien lopen. Ik heb een foto van mijn moeder toen ze terug kwam, ze woog nog maar 40 kilo. Mijn moeder heeft heel weinig verteld van wat ze heeft meegemaakt. Het is dat we spulletjes, brieven, foto’s hebben gevonden, daarom weten we nu zoveel.’

Binnenkort viert mevrouw de Kat haar 90e verjaardag, Ze viert het samen met dochter die wordt 60 en haar kleindochter, die wordt dan 30.

    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892