Erfgoeddrager: Gilles

‘Er was iemand teruggekomen uit de kampen!’

Mevrouw Eliel-Wallach woonde in het begin van de oorlog in Haarlem en ging naar school bij instituut Pollatz, aan het Westerhoutpark 14. Mevrouw Eliel is al eerder geïnterviewd door Oorlog in mijn Buurt, ’Ik zie het als mijn plicht om mijn verhaal te vertellen.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik ben in 1928 geboren in Düsseldorf. Ik was 11 jaar toen we in Keulen de Reichskristallnacht meemaakten, daarop besloten mijn ouders te vluchten. De broer van mijn moeder woonde in Amsterdam en heeft dat kunnen organiseren. In december 1939 vertrokken we, mensensmokkelaars namen ons mee. Ik had pijn aan mijn voet en kon niet lopen. Eén van die smokkelaars was een grote man, hij tilde me over de Nederlandse grens.

We waren illegaal en we moesten ons verstoppen voor de Nederlandse politie. Anders werd je teruggestuurd naar Duitsland. Eind januari 1940 kwamen we in Haarlem, daar was de vreemdelingenpolitie coulanter, je hoefde je niet elke week te melden dat je illegaal was. Ik ging naar school bij de familie Pollatz aan het Westerhoutpark 14. Tijdens de oorlog heeft de familie Pollatz meer dan 40 Joodse kinderen onderdak gegeven, zonder dat iemand in de buurt ervan wist.

In mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen en wij moesten de kuststreek verlaten. We kwamen terecht in Arnhem. Wat we zo vreselijk vonden, was de gedachte: wat in Duitsland gebeurt, gebeurt hier ook. Dat was uiteindelijk ook zo. We kregen opnieuw met anti-Joodse maatregelen te maken.

Eind 1942 werden we opgepakt. Mijn vader had in de Eerste Wereldoorlog gevochten en daardoor kregen we in Westerbork een beetje bescherming. Ons transport werd uitgesteld, ik werkte in het naaiatelier. In Westerbork werd ik 15 jaar.’

Wist u waar de treinen naartoe gingen?
‘In Westerbork werd je binnen een week gedeporteerd maar je wist niet waarnaartoe. Je had weleens gehoord van Auschwitz en je vond het hartstikke eng. Elke dinsdag ging er een trein weg van 1000 tot 3000 mensen. Volgepropt in een veewagon, ongeveer 60 mensen. Baby’s en oude mensen. Vanaf toen, maar dat wisten we niet, gingen van januari 1943 tot oktober 1943 wel 19 treinen naar Sobibor. Sobibor ligt aan de grens van Polen en Rusland. Daar werden de Joden meteen vergast. Bijna niemand heeft het overleefd.

Ik moest met mijn ouders op het eerste transport naar Bergen Belsen. We waren met 300 mensen, we hadden nog nooit van Bergen Belsen gehoord. Op het terrein stond een hele grote tent, zoals een circustent, het was helemaal gevuld met schoenen. Hoe kwamen die daar? Dat vroeg ik me maar niet af. We werkten aan lange tafels en tornden het bovenleer van de schoenen los. Het leer werd hergebruikt.

Eind januari 1944 kregen we bericht, ‘morgen gaan jullie naar Theresienstadt’. Twee dagen en twee nachten zaten we in een gesloten veewagon. In Theresienstadt ben ik veel ziek geweest. Ik verzorgde de baby’s, samen met een ander meisje van mijn leeftijd, ik was inmiddels 16 jaar. We sjouwden met emmers water om de baby’s en luiers te wassen. De moeders waren aan het werk. Na zes weken moesten de moeders met de baby’s op transport naar Auschwitz. Het heeft mij altijd ongelooflijk geraakt, wat er met kinderen gebeurde.

In september 1944 was het zuiden van Nederland door de geallieerden bevrijd. Maastricht en Eindhoven waren al vrij, maar bij Arnhem ging het helemaal mis. Toen kwam toch nog het laatste transport uit Westerbork van 3.000 mensen naar Theresienstadt. En altijd wanneer er mensen aankwamen, wist je ook: er gaan weer mensen weg. Maar je wist niet waarheen, waarnaartoe. Dat was heel eng.

De treinen vertrokken opnieuw. Eerst moesten de mannen weg, ik zag mijn vader weggaan. En veertien dagen later kreeg ik de oproep om ook op transport te gaan. Mijn moeder wilde met me mee en heel energiek heb ik gezegd, ‘Je doet niets vrijwillig, ik ga alleen.’ En daardoor heeft mijn moeder wel het leven gered.

Ik kwam aan in Auschwitz-Birkenau. Ik heb helemaal geen zin om te beschrijven hoe vreselijk het daar was. Ik heb de selecties meegemaakt. In oktober 1944 moest ik weer op transport, waarheen wist ik niet.

De trein stopte in Linz, in Oostenrijk. Maar ik was vreselijk bang, want het was vlakbij Mauthausen. En dat was een heel berucht concentratiekamp. ‘Nou gaan we eraan’, dacht ik. Maar we werden naar een vrouwenkamp gebracht en te werk gesteld in een celwolfabriek. We hadden verschrikkelijke honger, en stonden onder leiding van een groep sadistische SS-vrouwen. Het was gruwelijk en afschuwelijk.

Hoe bent u bevrijd?
‘Begin mei, we waren ontzettend uitgeput, van honger en ellende. De leiding van die SS-vrouwen, zei na het appèl,‘We laten jullie nu over aan het noodlot, wij gaan weg.’ Maar om het kamp heen waren allemaal mitrailleurs opgesteld. Ze konden ons allemaal doodschieten. Er kwam een jeep met drie Amerikaanse soldaten, die deden de poort open en zeiden:’You are free’.
Ik ging alleen naar buiten. Een Rus gaf me een beetje erwtensoep, dat was mijn eerste eten.

Op de radio hoorden we de berichten uit Theresienstadt, de namen van de mensen die nog leefden. Zo kwam ik te weten dat mijn moeder Mathilde Wallach nog in leven was. Maar andersom wist mijn moeder niet dat ik nog leefde.’

Hoe kwam u weer terug in Nederland?
‘Het was een lange reis. Met een Amerikaans militair vliegtuig zijn we naar Constanz aan de Bodenzee gebracht. Twee weken waren we in Reichenau. De hele reis zijn mijn vriendin Hella en ik een beetje beschermd door mr. Vrolijk, hij was als gijzelaar gevangen geweest en voor de oorlog werkte hij bij de rechtbank van Den Haag. Met een slaaptrein gingen we naar Lyon en daar konden met moeite ergens overnachten, het was in een bordeel! Ik had keelpijn en hoge koorts en bij de Amerikaanse medicijnenpost kreeg ik penicilline. Na drie dagen gingen we van Lyon met de trein naar Brussel. In Brussel trakteerde mr. Vrolijk ons op de kermis. We zaten in de botsautootjes en aten een ijsje. Toen voelde ik me voor het eerst bevrijd.

In de nacht van 26 juni 1945 kwam ik aan in Amsterdam. Ik vond het adres van oom Erwin in de kaartenbakken van ondergedoken personen. Hij woonde op de Tweede Jan van der Heijdenstraat. Hij was die dag jarig en in de vroege morgen stond ik voor de deur. De hele straat liep uit, er was iemand teruggekomen uit de kampen! Op 12 augustus kwam mijn moeder aan op het Centraal Station. We besloten in Amsterdam te blijven wonen. In het begin was het niet makkelijk, maar later werd het beter. We hadden zoveel meegemaakt.

In 2014 was ik met een groepje vriendinnen bij de heropening van het Rijksmuseum. Ik hou altijd erg veel van kunst. Op de zolder was een tentoonstelling over de oorlog en daar hing een gestreept kampjasje. Toen ik het goed bekeek herkende ik het nummer. Het was het kampjasje van mijn vriendin Isabelle Wachenheimer! Zij had nummer 918 en ik had nummer 919, mijn meisjesnaam Wallach. Haar nummer verschilde één cijfer met dat van mij. Het hangt nog in het Rijksmuseum.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892