Erfgoeddrager: Garry

‘Mijn broer kwam mager terug uit het kamp’

Lemmy, Ilias en Garry van basisschool De Meidoorn wachten op een koude vrijdagochtend op de tram die hen naar Truus Schutte zal brengen. Zij was 12 jaar toen de oorlog begon. Ze kunnen zich er niets bij voorstellen: opgroeien terwijl het oorlog is in hun stad Amsterdam en in heel Nederland. In het uur dat volgt zitten ze gedrieën op de bank bij Truus Schutte, die op al hun vragen over de Tweede Wereldoorlog geduldig antwoord geeft.

Hebben uw familieleden de oorlog overleefd?
‘Ja, allemaal. Één van mijn broers heeft Dachau overleefd, dat is een concentratiekamp. Hij was betrokken bij de verspreiding van de krant, het Parool. Deze krant was in de oorlog een verzetskrant en bestaat vandaag de dag nog steeds. Mijn broer heeft eerst in de gevangenis op het Kleine Gartmannplantsoen gezeten, vlakbij het Leidseplein. Daarna ook nog op de Amstelveenseweg, in Utrecht en in Vught. Na de oorlog kwam hij heel mager weer terug bij ons. Hij is uiteindelijk negentig jaar geworden. In al die gevangenissen is hij heel erg mishandeld; hij had altijd nog last van zijn rug en had dikwijls nachtmerries. Dan lag hij luid schreeuwend in bed en zei de volgende ochtend zijn echtgenote: “Praat er maar niet over, hoor”. Met als gevolg dat de kinderen niks wisten over wat er in de oorlog met hem was gebeurd. Mijn vader is een ander verhaal. Die heeft zich tijdens de oorlog aangesloten bij de NSB. Ik heb hem echter nooit gekend: hij ging bij ons gezin weg toen ik een baby was.’

U was 12 jaar toen de oorlog begon. Hoe was toen het leven in uw buurt?
‘School ging gewoon door. Ik zat op een Katholieke school en wij gingen ook samen met andere gezinnen met kinderen naar de kerk. Toen de oorlog net was begonnen gingen wij iets doen dat ‘doopbelofte hernieuwen’ heet. Je belooft dan voor de kerk dat je in God gelooft. De volgende dag was de bakkerswinkel ook gewoon nog open. Maar later niet meer, toen had hij geen meel meer om brood te bakken. Mijn moeder had niet veel geld en ik kreeg daarom kleding van school. Dat waren hele mooie roze katoenen kleren waar een stempel op zat ‘gemeente Amsterdam’. Ik schaamde me daar niet voor, ik kon er toch niets aan doen dat wij arm waren?
Er is wel eens een NSB’er doodgeschoten bij ons in de buurt. Dat merkten we dan wel als kinderen, vooral omdat ze dan achter jongens aangingen die daar misschien iets mee te maken hadden. Van de rest van de oorlog kregen we niet veel mee. Ik was jong, net als jullie.’

Had u veel vriendinnen in de oorlog en deed u gewoon leuke dingen?
‘Zeker, ik had hele leuke vriendinnen. Met een groepje van vijf vriendinnen, waarvan ik er nu nog met eentje contact heb, gingen we vaak leuke dingen doen. Zoals lopen naar het Amsterdamse Bos of naar het Vliegenbos aan de overkant van het IJ. We noemden onszelf ‘de ruutan-club’. Als je ‘ruutan’ omdraait, dan staat er ‘natuur’. We vonden het heel leuk om in de natuur te zijn. Spelen, wandelen, bootje varen. In het begin namen we zelf boterhammen mee. Later, toen er geen meel meer was om brood te bakken, deden we dat niet meer. Ook zijn we eens naar Den Oever gefietst vanuit Amsterdam. Dat is wel tachtig kilometer! Met mijn broer ben ik ook wel eens naar Egmond gefietst. Daar was een klooster waar je soep kon krijgen. Zo vonden we altijd maniertjes om aan eten te komen en heb ik nooit echt honger hoeven lijden.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892