Erfgoeddrager: Gaia

‘Ik vergeet nooit meer: de Rijn komt bij Lobith óns land binnen’

Er klinkt gelach uit het kleine kamertje waar Gaia, Dishaineley, Aaron en Benjahmin van OBS Wereldwijs Hugo Blijd interviewen. Hij vindt de leerlingen grappig. ‘We gaan het toch over het koloniale verleden hebben?’ vraagt meneer Blijd dan. De leerlingen zijn wat verlegen, maar dan begint hij zelf gewoon met vertellen. En dan volgen de vragen.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben geboren in Coronie, het kleinste district van Suriname. Er was geen openbaar vervoer, er waren geen auto’s. Vervoer ging met een kar en een os. Naar school, ik zat op een christelijke school, ging ik lopend. Om verder te leren moest ik naar Paramaribo.
We hadden het goed thuis. Mijn vader ging altijd vroeg de deur uit om te werken en ik zorgde voor de varkens, kippen en eenden. Armoede kende ik niet. Op school moesten we geld meenemen voor de mensen in Nederland na de Watersnoodramp. School was zwaar. Wij moesten in groep 3 al breuken leren en kregen drie soorten geschiedenis: algemene, Surinaamse en vaderlandse, over stadhouders en zo. Ook aardrijkskunde was zo verdeeld. We moesten alle rivieren in Nederland kennen. En dan leerden we: de Rijn komt bij Lobith óns land binnen. Die woorden vergeet ik nooit meer.’

Hoe merkte u nog meer dat het een koloniale tijd was?
‘Als kind had ik geen last van de koloniale tijd. Dat ging ik later pas merken, toen ik een jaar of achttien, negentien was. Er werden je dingen opgelegd, dát is voor mij de koloniale tijd. Ik werkte in die tijd bij de politie en ik moest toestemming vragen om in mijn vrije tijd ergens naartoe te gaan. Je mocht niet je district uit, je mocht niet naar Paramaribo. Ik deed het toch, ik was ook geen lieverdje. We mochten niet onze eigen muziek, kawinamuziek, maken. Dat deden we toch. Dan ging iemand op de uitkijk staan en als de politiewagen (in Coronie was er maar één) aankwam, stopte alles. Dat vonden de Nederlanders afgoderij. En altijd als iemand van het koningshuis jarig was, werd er een parade gelopen met militairen en politiemensen. Ik moest daar ook aan meedoen als politieagent.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Omdat ik bij de politie in Suriname werkte, kreeg ik verlof. Dat heette het Oost-Indisch besluit. Je mocht vijf maanden met buitenlands verlof of drie maanden met binnenlands verlof. Ik koos ervoor om naar Nederland te gaan. Ik kwam hier in oktober 1971; ik was toen zesentwintig. Ik wilde langer blijven met onbetaald verlof, maar dat mocht niet. Toen ben ik gestopt bij de politie in Suriname en hier in de gevangenis gaan werken. Later zijn mijn vrouw en kinderen ook overgekomen. Ik was hier pas de tweede donkere gevangenisbewaarder van Amsterdam. Na vijftien jaar ben ik overgestapt naar de politie. Ze wilden daar graag mensen hebben met politie-ervaring in Suriname.’

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘In Suriname niet en hier in Nederland een klein beetje. We hebben vroeger wel eens wat meegemaakt op de school van mijn zoon. Hij zat in Nieuw-West in de kleuterklas, toen de juf bij het buitenspelen zei dat de witte kinderen bij de witte kinderen moesten staan en de zwarte kinderen bij de zwarte kinderen. Mijn zoon werd zo boos en heeft niet meer tegen de juf gesproken. Ze is uiteindelijk bij ons thuisgekomen en heeft haar excuses aangeboden.’

Erfgoeddrager: Gaia

‘’

Na een ritje met de tram zijn Chanell, Destiny en Gaia van basisschool De Springstok bij Emmy Davids en haar man. Vriendelijk worden ze ontvangen en met ice tea en chocolademelk in de hand bewonderen ze eerst de uilenverzameling in het huis. En dan is het tijd voor het interview.

Bent u bang geweest tijdens de oorlog?
Gelukkig woonde ik tijdens de oorlog niet in een gebied waar gebombardeerd werd, ik woonde in de Eerste Jan Steenstraat op nummer 38. Mijn school stond een paar huizen verder; ook daar waren geen bombardementen of andere enge dingen. Wel weet ik nog dat er overal Duitsers waren en daar was je best bang voor. Ik weet nog goed dat mijn moeder ons op een avond naar huis riep rond een uur of acht. De avondklok ging in en iedereen moest naar binnen. Toen kwam er een Duitse motorrijder de straat ingereden om te kijken of er niemand meer buiten was. Ik heb zo hard gerend. Zo hard had ik dat nog nooit gedaan! Ik kwam net op het laatste moment veilig thuis.
Ook heb ik toen ik met andere kinderen buiten aan het spelen was op de Amsteldijk nog in een boom gehangen omdat er een Duitser aankwam. Gelukkig was het toen helemaal donker en kon hij ons niet zien want we waren niet op tijd naar huis gegaan. Het was heel angstig om daar te hangen terwijl die Duitser riep en aan het zoeken was.

Heeft u honger gehad in de oorlog?
Ja zeker, en ik at alles wat er te eten was, van suikerbiet tot bloembollensoep! Ik ben ooit met een vriendinnetje naar de kerk geweest om eten te halen. Daar deelden ze uit. Met een lepel liepen we daar naartoe, maar ik mocht niet naar binnen. Mijn vriendin was katholiek, zij mocht wel. Ik was niet katholiek en kreeg niks. Ik was zo boos daarover.  Uiteindelijk heb ik nog uit de melkbussen wat eten geschraapt.
Aan het einde van de oorlog werd het erger. Er was hier geen eten meer, dus moesten we vluchten. Mijn ouders, mijn zusjes en ik zijn toen op de fiets naar mijn opa in Friesland gegaan. Mijn kleine zusje en moeder konden niet fietsen dus die gingen in de bakfiets. We hebben dagen gefietst, wel tien dagen of meer. Maar bang was ik niet, het was een avontuur. Onderweg klopten we bij mensen aan voor eten en een slaapplek. Eigenlijk kregen we altijd wel een glaasje water of wat te eten. Er was één dorp waar we niets kregen: Staphorst. Erg hoor, ik ben daar dan ook nooit meer geweest.

Hoe was de bevrijding?
Ik was toen in Leeuwarden en daar liep ik in de stad met een grote bouvier, herinner ik me. Na de oorlog konden we weer terug naar huis, met de trein dit keer. Toen konden we ook mijn broer en zus, die waren ondergedoken, weer zien. We gingen toen in een ander huis wonen, aan de Govert Flinckstraat. Maar nog niet alles was goed in Amsterdam. De hele stad lag in puin en er was niet veel eten. Ik kan mij nog goed herinneren dat we overal bonnen voor kregen. Ook voor een ons snoep. Ik ging dan zo snel mogelijk naar de winkel en het was ook meteen op. Ook waren er in die tijd niet veel stookmiddelen. Dus moest ik als dertienjarige op pad. Mijn vriendin en ik gingen in een kano langs alle huizen om daar kolen mee te pikken. Zo hadden we toch nog een warm huis. Ook pikte ik eten, want tja, je moest wel. Er was niks meer.

Foto’s: Caro Bonink

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892