Na een korte fietstocht van de Klipperstraat naar Oostzaan, ontvangen Leo van Zadel (92 jaar) en zijn vrouw de leerlingen hartelijk in de mooie voortuin van hun woning. Esila, Furkan, Nisa en Tarik, leerlingen uit groep 7 van CBS Kleurenpracht, hebben maar liefst 30 vragen bedacht die ze aan meneer van Zadel over de oorlog willen stellen.
Hoe begon de oorlog?
‘Mijn vader was modern. Wij hadden een radio. We hoorden vanuit Engeland dat de oorlog was begonnen. Mijn vader heeft toen de radio in de vensterbank gezet, zodat anderen in de straat het ook konden horen.’
Wat was het ergste wat u heeft meegemaakt?
‘Het ergste wat ik heb meegemaakt was de honger. Maar ik vergeet ook niet de keer dat mijn moeder riep: ‘je weet niet waar je vader is!’ Ze wilden hem oppakken, maar hij had zich in de tuin verstopt. Hij had namelijk al een oproep van de Deutsche Sicherheitsdienst ontvangen, om zich te melden voor werk in Duitsland. Mijn vader heeft zich toen verwond en heeft suiker in de wond gedaan, zodat het ging zweren. Daardoor werd hij afgekeurd, maar hij moest zich na14 dagen weer te melden.’
Waarom moest u naar het weeshuis?
Op een gegeven moment moesten we naar een weeshuis, het Burgerweeshuis. Mijn vader kon door zijn werk bij de PTT niet meer voor ons zorgen en mijn moeder lag in het ziekenhuis. ‘Mijn vader was een recalcitrante man tegenover de Duitsers. Hij was niet officieel ondergedoken. Mijn vader bracht pakjes rond, ook na 20.00 uur omdat hij een ‘Ausweis’ had. Er gold toen namelijk een avondklok, opdat iedereen tussen 20.00 en 06.00 uur binnen was. Daarna werden naar een Luthers weeshuis gebracht en uiteindelijk belandden we in Friesland. Je moest slim wezen en een beetje brutaal. Als jongen van 12 paste je je aan, door de omstandigheden. Het was heel leuk, ook wel eens iets anders. We woonden daar in een plaatsje dat Moddergat heette bij twee pleegmoeders. Ondertussen waren er luchtgevechten tussen Duitsland en Engeland. We hebben toen met z’n vieren in een greppel geschuild. Het was spannend, we waren niet bang. Je hoorde niets van thuis.
De baby van het pleeggezin had echter difterie en toen ben ik in een ander gezin geplaatst. Wij woonden dus niet meer samen. We hebben nooit post gehad vanuit thuis.’
Hoe was de Hongerwinter?
‘Alles was op de bon. Bij de bakker betaalden we brood met een bonnetje. We sneden één sneetje brood in kleine blokjes en verdeelden deze onderling. De honger was wel heel erg, Mijn vader kwam weleens thuis met roggebrood. Ook gingen we wel eens suikerbieten pikken in Aalsmeer. Deze aten we rauw.
We hadden in de schuur tien konijnen, om op te eten. Het was overleven. Je moest werken: gras plukken, houtjes sprokkelen, turf halen bij de Kolenkit, plus je had de zorgen van je ouders.’
Hoe was het na de oorlog?
‘De bevrijding maakten we mee in Friesland. Bij terugkomst in Amsterdam waren mijn ouders erg veranderd. Ik was 12 jaar toen de oorlog eindigde. In juli en augustus hebben we de bevrijdingsfeesten in Amsterdam bijgewoond.
In ’52 ging ik in dienst. Ik werd naar Nieuw Guinea gestuurd en ging voor het eerst met een vliegtuig, dat duurde drie dagen. Ik wist niet waar het lag, mijn moeder en ik hebben het nog opgezocht. Indonesië wilde Nieuw Guinea inlijven en dat is ook gebeurd. Ik was daar als matroos. Ik was bij de marine. Ik ben twee jaar bij de marine geweest en heb nooit op een boot van de marine gevaren. Als je een jaar op Biak zat, waar ik werkte, mocht je een weekend naar (Mios) Woendi. Dan ging je met een sleepboot. Maar op de terugweg voeren we op een rif: schipbreuk, we zaten muurvast. De Piet Hein, een torpedobootjager, heeft ons gered.’
‘Ik wil aan jullie meegeven dat ik altijd door ben blijven leren. En ik heb ook altijd gesport en ben blijven sporten. Ik badminton nog steeds!’