Erfgoeddrager: Fransje

‘De pianoleraar vond zichzelf te oud om onder te duiken.’

Wij interviewden Marjan Berk in haar huis in de Plantagebuurt. Tijdens de oorlog woonde ze in een buitenwijk van Amersfoort met haar moeder en broertje. Ze kwam één keer naar Amsterdam in de oorlog om afscheid te nemen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘We hadden twee Nederlandse officieren ingekwartierd tijdens de mobilisatie. Op 10 mei werd ik wakker en toen was de oorlog al begonnen. De officieren waren al weggeroepen. Mijn vader kwam mij en mijn broertje halen. We gingen naar onze oma in Rotterdam.
Daar werd flink gebombardeerd. Als het luchtalarm ging, dan zaten we met zijn allen in het smalle gangetje. Dan hoorde je de bommen inslaan en het afweergeschut.
Op een gegeven moment viel er een brandbom op het huis van mijn oma.
Er kwam een Nederlandse soldaat, die trapte de deur in en die riep: ‘Jullie moeten hier weg!’ Mijn moeder had een koffer bij zich met tafelzilver en kostbare spullen die ze mee had genomen. Er stond een vrachtauto klaar om vluchtelingen de stad uit te brengen.
En in die oorlogsherrie, met die bommen en die vliegtuigen, overal lag puin. stonden daar mensen te stelen, uit de chocoladewinkel!
We kwamen terecht bij een boer. Ik stond als klein meisje voor het venster en van daaruit zag ik Rotterdam branden. De zon die ging bloedrood onder. Dat vergeet ik mijn hele leven niet meer.
Toen we terugkwamen in Amersfoort stond de vuile vaat nog op het aanrecht. Het bestek dat daar lag, was het enige dat nog over was. Want het tafelzilver dat mijn moeder nog snel had meegenomen in die koffer, was gestolen uit de vrachtwagen. Omdat mijn moeder eigenlijk een slonsje was, hadden we nog wat bestek om mee te eten.’

Had u onderduikers in uw huis?
‘We hadden verschillende onderduikers in huis. We waren een soort tussenhuis. Ze bleven even bij ons en dan bracht ik ze, vaak met de fiets, naar andere adressen. Ik was blond met een strik. Dat leek mijn moeder wel veilig.

Naast ons woonde een Joods gezin, de familie Sielenziger, hij was pianoleraar en was met zijn vrouw en dochter al voor de oorlog gevlucht uit Polen. Ze moesten zich melden voor de kampen en veel mensen doken daarom onder, maar de pianoleraar zei: ’Ik ben te oud.’ Hij gaf zich op om gedeporteerd te worden. Ze moesten zich melden in Amsterdam.
In ’42, zijn mijn moeder en ik, met de trein, naar Amsterdam gegaan om afscheid te nemen. Deze buurt was een tijdelijk getto en was afgezet. Je moest je persoonsbewijs laten zien, anders kwam je er niet in. Ze zaten bij andere mensen in huis te wachten tot het zover was. De pianoleraar was een klein mannetje, ik zie hem nog zitten. Het was zo’n moment dat je geconfronteerd werd met de oorlog. Later kregen we een brief van het Rode Kruis dat ze waren doodgegaan in Auschwitz.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘We werden bevrijd door Franssprekende Canadezen. Het was ijskoud op 5 mei. De tanks kwamen door de poort. Ik droeg de laatste witte sokjes in veel te grote schoenen van m’n moeder. Toen voelde ik iets warms tegen mijn been: pieste er een hondje over mijn mooie sokken.
Er was een enorme feestvreugde. Het Canadese regiment gaf een groot vuurwerk, het eerste vuurwerk dat ik ooit zag. Je wist niet wat je zag, het was fantastisch.
De soldaten dansten en tapten. Mijn moeder speelde piano, Glen Miller.
Dat klonk als honing in de oren na al die ellende.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892