Erfgoeddrager: Felicity

‘Ik verstopte me in een houten kist aan boord van een schip’

Indy, Felicity en Nina hebben veel zin in het interview met de Somalische Saliem. De leerlingen van de Bosschool in Bergen gaan op de fiets naar hem toe. Saliem (45) is een sprankelende, positieve man die de kinderen met open armen ontvangt. Hij heeft allerlei Somalisch eten voor ze klaargemaakt om te proeven. De interviewers voelen zich heel erg welkom.

Waar woonde u in Somalië?
‘Ik kom van een stam op de Bajuni Eilanden. Dat zijn veertien eilanden waarvan er zeven in Kenia en acht in Somalië liggen. Er zijn wilde dieren en er is veel natuur.’

Wat was de reden dat u naar Nederland kwam?
‘In 1991 begon in Somalië een burgeroorlog die nu nog steeds bezig is. Ik ben met mijn gezin vanuit Somalië gevlucht naar Kenia. Al mijn familieleden vluchtten in die tijd en wonen nu overal op de wereld: in Engeland, Australië, Zweden en Canada. Mijn vrouw en kinderen bleven in Kenia en ik vluchtte naar Europa op zoek naar een beter leven en om geld te verdienen.

Ik had geen geld en verstopte me in een houten kist aan boord van een schip. Ik had geen idee waar dat schip naartoe ging. Toen het de haven van Rotterdam binnenvoer, kwam er douane aan boord om te controleren. Ik klom snel uit de kist, maar ze zagen me en ik rende heel hard weg. Ze kwamen achter me aan en ik sprong over de reling het water in. Toen kwamen er allemaal douanes en politie met een boot naar mij toe.

De politie pakte me op en ik heb zes jaar in een gevangenis gezeten, vlakbij Paleis Soestdijk. Aanvankelijk dacht ik dat het een asielzoekerscentrum was, zo mooi was het. Ik had een eigen tv, een wc, douche, kon naar buiten, naar de gym en activiteiten doen… Maar later bleek dat dus een Nederlandse gevangenis te zijn.

Later kreeg ik een verblijfsvergunning, werkte ik al een paar jaar hard en wilde ik mijn vrouw en kinderen laten overkomen. Alleen, ik moest een DNA-test doen om te bewijzen dat mijn kinderen ook mijn kinderen waren. Dat heb ik gedaan en ik heb de afgelopen jaren al meerdere keren gebeld hoe het ermee staat, maar ze zeggen dat ze er nog niet aan toe zijn gekomen.’

Wat was voor u het belangrijkste?
‘Het belangrijkste was dat ik veilig was, dat ik een goed leven zou krijgen en dat mijn kinderen een mooie toekomst zouden hebben. Ik heb heel hard gewerkt in Nederland om hen geld te kunnen sturen zodat ze konden studeren en een goed leven hadden.’

Heeft u wel eens te maken gehad met discriminatie?
‘Mijn zoons studeren inmiddels en een van hen is vorig jaar naar Dublin gegaan voor zijn studie. Ik besloot daarheen te vliegen om hem te zien. Maar toen ik in Dublin uit het vliegtuig stapte, werd ik bij de douane aangehouden en in een kleine kamer gezet met allemaal zwarte mensen. Mijn telefoon werd afgepakt en ik heb daar uren zitten wachten. Dit soort dingen gebeuren echt met met name zwarte mensen en is het nadeel als je een kleurtje hebt.

Je voelt het als mensen discrimineren en ik heb er dus zeker af en toe mee te maken. Maar hier in Bergen is niemand slecht tegen mij en ik vind de mensen in Nederland heel aardig. Maar soms zijn ze niet aardig en als die mensen macht hebben, zoals de politie, dan kunnen er problemen ontstaan.’

Hoe was het om in Nederland te gaan wonen?
‘Dat was in het begin een drama. Ik kende de cultuur niet, de taal niet en voor mij waren in het begin alle blanke mensen hetzelfde: ze zagen er allemaal hetzelfde uit, blank, lange benen en op de fiets. Een totale cultuurschok

Toen ik op het station in Utrecht kwam kon ik het niet geloven: duizenden fietsen in een stalling! En ik had nog nooit fietspaden gezien. Ik kom uit een land waar alle wegen van zand zijn. Maar jullie hebben wegen van asfalt… en fietspaden, nog nooit gezien. Ik was echt geshockeerd.

Jullie hebben een regering die goede dingen doet voor de mensen, die nadenkt over jullie toekomst en veiligheid en nadenkt over arme mensen, en ook over hoe opa en oma nog veilig kunnen rijden. Dat was ik niet gewend, zo’n regering.’

Hoe heeft u uw leven hier opgebouwd?
‘Ik ben naar school gegaan om Nederlands te leren en trainde jongeren met voetbal om mijn taal te verbeteren. Zo heb ik veel ouders ontmoet en veel vrienden gemaakt. Ik heb altijd hard gewerkt om mijn kinderen een mooie toekomst te kunnen geven, ik woon in een mooi appartement in Bergen en ben hier heel gelukkig.’

Erfgoeddrager: Felicity

‘Ik moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken’

Op een prachtige dag fietsen Lavinia, Felicity, Nik en Tatum naar de 95-jarige Eldert Groenewoud. Hij woont nog in het huis waar hij ook tijdens de oorlog woonde. Samen met zijn ouders, tien broers en zussen, twee Amsterdamse kinderen en twee Joodse onderduikers. De leerlingen hebben heel veel vragen voorbereid. Eldert vindt het heel leuk dat de kinderen er zijn en laat kaarten zien die hij in de oorlog van de Duitsers heeft gestolen.

Waarom woonden die andere mensen bij jullie in huis?
‘Vanuit de kerk werd gevraagd of we twee Joodse jongens in huis wilden nemen. Omdat we al een groot gezin hadden, ging dat prima. Je moest wel altijd uitkijken dat het niet bekend werd. Daarom werden ze regelmatig naar andere plekken gebracht. Wij vertelden het aan niemand, dat mocht niet. Omdat er in Amsterdam niet genoeg eten was, stuurden ouders hun kinderen naar het platteland om zo te overleven. Het gebeurde dat kinderen van een jaar of acht, negen alleen naar Bergen kwamen. Dan liet je ze binnen en gaf je ze eten. Je moest uitkijken, want ze konden heel ziek worden omdat ze daar niet meer aan gewend waren. Veel gezinnen lagen in die tijd uit elkaar. Het is vreselijk voor de ouders om hun kinderen weg te sturen om te overleven. Daar ligt veel leed wat eigenlijk niet zo bekend was. Je voelt je echt ellendig als kind, in je eentje in de polder zonder vriendjes en ouders.’

Waar woonde u later in de oorlog?
‘In 1942 moesten we weg uit Bergen. We moesten naar Ommen, maar daar waren geen grote huizen. Dan zou ons gezin uit elkaar worden getrokken. “Dat doen we niet,” zei mijn vader. Toen zijn we naar de zus van mijn vader gegaan. Haar man was tuinder in Kalverdijk. Zij hadden een grote schuur in de tuin, die verbouwd werd, zodat er genoeg slaapplaatsen waren.’

Hoe was het eten tijdens de oorlog?
‘Er was veel te weinig eten. Alles was op de bon, maar als je het daarmee moest doen, had je gewoon te weinig. Dus moest je zorgen dat je daarbuiten nog iets kon bemachtigen. Ook waren we natuurlijk met een grote club thuis; naast ons gezin ook de onderduikers en kinderen uit Amsterdam voor wie we geen voedselbonnen kregen. We kochten voedsel op de zwarte markt. Er waren boeren die stiekem te veel aardappelen hadden. Ze hadden bijvoorbeeld tien ton geoogst, maar gaven negen ton op. Bij hen konden we aardappels kopen, al was dat soms ontzettend duur. Sommige boeren dachten snel rijk te kunnen worden. Maar we waren er die het weggaven. Ook verbouwden we groenten in onze tuin. Zo konden we overleven. En gelukkig konden we iedere dag tussen negen en tien uur water uit de kraan tappen.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘We konden vanuit ons huis de hangars op het vliegveld in Bergen zien. Daar zat in mei 1940 een deel van de Nederlandse luchtmacht. Op 10 mei om zeven uur ‘s morgens werd het vliegveld gebombardeerd. Zo begonnen de Duitsers de oorlog; met het bombarderen van vliegvelden. De vliegtuigen vlogen laag over ons huis en gooiden hun bommen. Ik was hartstikke bang.’

Zat u bij het verzet?
‘Niet officieel, maar ik hielp er wel aan mee. Wij woonden op een punt waar je het meteen zag als er Duitse wagens aankwamen. Dat gaven we dan meteen door aan de mensen die gezocht werden. Zij wisten dan weg te komen. Veel onderduikers gingen het weiland in. Dat was erg nat en de Duitsers durfden daar met hun grote wagens niet overheen. Zo konden velen ontsnappen. Ook heb ik een keer aardappels gestolen van Duitse militairen. Stelen was toen niet verboden. Zo heb ik ook deze geheime kaarten van ze gestolen, die we ontdekten in een opslag. Het zijn kaarten van Nederland die ze gebruikten om te weten te komen waar bepaalde gebieden zich bevonden. Ik nam ze mee tussen mijn hemd en mijn shirt en moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken. Ze moesten je niet pakken met gestolen kaarten!’

 

Erfgoeddrager: Felicity

‘En niet te vergeten: Jan Kakes is maar liefst 100 jaar!’

Op weg naar het huis van Jan Kakes bespraken we (Mark, Sem, Julius en Felicity) ons plan van aanpak en wie welke vragen zouden stellen. We vonden het allemaal natuurlijk een beetje spannend, omdat het toch iemand was die de oorlog heeft meegemaakt. En niet te vergeten: Jan Kakes is maar liefst 100 jaar! Gelukkig was Jan Kakes heel aardig en open tegen ons.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Nou, de oorlog was in het begin niet erg. Ik was twintig jaar en woonde in de Zaanse Schildersbuurt. De Duitsers waren erg meewerkend en kwamen sympathiek over. Maar dat werd al snel erger, omdat er aanslagen werden gepleegd door het verzet. Er werden ook Duitsers en NSB’ers doodgeschoten door het verzet, en het gevolg daarvan was dat de Duitsers gijzelaars namen. Voor elke Duitser die vermoord werd door het verzet werden er tien à twintig mensen doodgeschoten en dat is nogal heftig geweest. Zelf ben ik ook als student zijnde opgepakt en naar concentratiekamp Vught gebracht. Dat kwam doordat Generaal Seyffardt werd opgepakt in zijn huis door twee studenten en is neergeschoten. Hij leefde gelukkig nog, en hij zei dat hij niet dat er door hem gijzelaars werden doodgeschoten. Die dag daarna ben ik met zeshonderd studenten naar Kamp Vught gebracht als gijzelaar.’

Hoe was het voor u in concentratiekamp Vught?
‘Dat was geen pretje, want toen ik aankwam in het concentratiekamp was het 6 februari en heel erg koud. Ik had helemaal niks, geen dekens of wat dan ook. Op een gegeven moment zijn ze wel dekens komen brengen uit Tilburg. Het eten was verrekte slecht en was oneetbaar:  soep met een paar stukjes vlees erin, wat eerder op afval leek. Gelukkig hebben mijn zussen en ouders geen problemen gehad. Na de oorlog heb ik mijn studie geneeskunde gewoon weer opgepakt en afgemaakt.’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘Heel erg veel, eigenlijk kan ik daar niet uit kiezen. Ik heb meegemaakt dat de Joden werden opgepakt. Mijn buurman was ook een Jood, hij was een leraar op de hbs en is toen ook opgepakt. Alle Joden werden in 1943 naar Amsterdam gestuurd en daarna was heel Zaandam dus Jodenvrij. De Joden werden allemaal naar speciale huizen gebracht. Vanaf die huizen werden ze naar Westerbork vervoerd en vanaf Westerbork gingen de Joden naar een concentratiekamp in Duitsland. Toen ze aankwamen in het kamp werden ze bijna allemaal vermoord. Ja, dat is toch wel één van de dingen die mij het meest is bijgebleven. Verder leefde je altijd in spanning af en moest je soms onderduiken. Op een gegeven moment was er een gerucht dat alle jongens naar Duitsland zouden worden gestuurd. Dan moest je weer uit handen blijven van die Duitsers. Dat was een spannende tijd, hoor. Daar denk ik nog wel veel aan.’

Hoe zou u willen dat we 100 jaar Bevrijding vieren?
Tja… ik weet het echt niet. Ik durf het niet te zeggen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892