Erfgoeddrager: Erol

‘De aardappelschillen verstopten we tussen de matten in de gymzaal’

Hopelijk heeft Riki Simonis ‘oude spulletjes’, zegt Decha op de heenweg. Samen met klasgenootjes Erol en Shingni gaat ze met tram 17 vanaf de Visserschool naar Osdorp. Onder de indruk zijn ze van het opgeruimde huis. “Ik zou hier gaan skaten!” En ook: “Ik maak altijd troep en daar wordt mijn moeder gek van”. Mevrouw Simonis stelt hen gerust; dat deed zij als kind ook. Nu ze ouder is niet meer. Ze is 88 jaar, antwoordt ze Erol op zijn eerste vraag. En dus heeft ze de oorlog meegemaakt. Met cola en een koekje vertelt ze de kinderen over deze angstige tijd.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Mijn ouders luisterden elke dag naar de radio. Je wist dat het eraan kwam, maar niet wanneer. Op 10 mei 1940 zei mijn moeder dat het kon zijn dat we naar huis zouden worden gestuurd vanaf school. En dat gebeurde ook. Het was oorlog. Ik was bijna negen, ik wist niet wat oorlog was. Mijn vader ging gewoon naar zijn werk. Hij maakte bij de overheid kleren voor Nederlandse militairen. Toen hij in september voor Duitsers uniformen moest maken, heeft hij ontslag genomen. Hij is toen tot na de oorlog thuis gaan werken voor een herenmodezaak aan het Rokin. Tot het najaar van 1943 woonden we  aan de Shackletonstraat in Amsterdam-West, waar ik op de Jan Mayenschool zat. We voelden ons daar niet veilig. Op één hoog woonde een NSB’er, de kinderen zaten bij de Jeugdstorm. We zijn toen naar Noord verhuisd. Nieuwe buren vroegen meteen aan welke kant we stonden. We waren allemaal tegen de Duitse bezetter. Mannen tussen de 18 en 40 jaar liepen het gevaar te worden opgepakt om in Duitsland te werken. Daarom stonden er altijd twee, die te oud waren om meegenomen te worden, bij de pont. Als er Duitsers aankwamen, riepen ze: “Arie! Arie!” Dat betekende: attentie, ze komen eraan. Mijn broer ging dan in een geheime ruimte in de slaapkamer schuilen. Als het weer veilig was, riepen ze: “Hein! Hein!”’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Tijdens een wandeling met mijn moeder en zusje gingen de sirenes af. De Fokker vliegtuigenfabriek werd door de Engelsen gebombardeerd, omdat ze wilden tegengaan dat de Duitsers vliegtuigen maakten. Toen moesten we met een heleboel mensen de schuilkelder in. Dat was vreselijk eng. Je zit onder de grond, in het donker, je weet niet wat er gaat gebeuren. Toen de sirene weer ging, nu met een vlakke toon, konden we er weer uit. En de honger was erg. Als jullie trek hebben en je eet iets dat goed voedt, is je trek weg. Maar wij maakten pap van water in plaats van melk. Dat voedt niet. We aten tulpenbollen; die smaakten scherp, helemaal niet lekker. Je bleef altijd een hongergevoel houden. Je had kramp in je maag. Dat er iets in wil en er komt niks. Iedereen had dat, dus je sprak er niet eens meer over. Op school kregen we soep met aardappelschillen. Dat was zo vies, dat we de schillen – we aten in de gymzaal – tussen de gymmatten stopten. ’s Avonds gingen we vroeg naar bed, omdat je honger had en er ook geen licht was. Mensen gingen bij de boeren spullen voor eten ruilen. Daarvoor moesten ze met de pont over het water naar Noord, waar wij woonden. Omdat er vaak Duitse soldaten stonden die het eten afpakten, belden ze soms aan om het tijdelijk bij ons te laten. We hebben er nooit zelf wat van gepakt. We hadden ook het geluk dat mijn ouders een paar dagen per maand bij boerenkennissen in de Wieringermeerpolder werkten; mijn vader als kleermaker, mijn moeder in de huishouding. In ruil daarvoor kregen ze aardappels, tarwe om pap van te maken en tuinbonen. Die bonen wilde ik na de oorlog nooit meer eten. Ook mocht ik na die tijd van mijn moeder nooit meer het woord ‘honger’ gebruiken.’

Heeft u wel eens iets strafbaars gedaan?
‘Ik ging met mijn zus uit tuinen hout stelen voor onze noodkachel. We hadden een zak vol hout toen een politieman eraan kwam. Als we het nog eens zouden doen, zouden we worden opgepakt. We waren hevig onder de indruk en bang. Jullie wilden net ook weten of er iets leuk was tijdens de oorlog. We hebben een keer met de hele buurt het hout rond het voetbalveld van voetbalclub De Volewijckers gesloopt. Het was net een buurtfeest, zo gezellig met z’n allen!’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Aan het eind van de oorlog ben ik naar Groningen gegaan. Mijn ouders zaten toen net in de polder; mijn broer bracht me naar de Prins Henkdrikkade, waar ik op de Lemmerboot meeging. Mijn vader is nog snel naar me toe gefietst, maar de boot was al weg. Eenmaal daar, bij mijn tante en oom, had ik het naar mijn zin. Maar op de boot heb ik ’s nachts in mijn broek geplast van angst.
In april 1945 werd er gevochten om de stad Groningen. Mijn oom wilde mijn tante, nichtje en mij meenemen naar zijn werk bij de elektriciteitscentrale. Ik ging overgeven en kreeg de diarree van angst. Mijn tante besloot met de kinderen thuis te blijven – wat een opgave, heb ik later beseft – en ging met ons aan de overkant in de kelder van de melkfabriek schuilen. Na drie dagen kwam mijn oom grauw en ellendig thuis. “Riki, wat heb jij ons behoed, het was zo erg,” zei hij. Hij was blij dat we niet waren meegegaan, zo heftig was het daar geweest.
En toen hoorden we op 4 mei 1945 om acht uur ’s avonds dat de oorlog voorbij was. Mijn tante haalde me uit bed. Ik ben met een jas over mijn pyjama de straat opgegaan. Mensen dansten. Het was feest, feest, feest. We kregen kauwgum, dat kende ik helemaal niet, en chocola van de Canadezen. In juni, toen de treinen weer reden, kon ik eindelijk weer naar huis.’

         

Erfgoeddrager: Erol

‘’We hebben onze huisdieren, de hond en de kat, opgegeten’’

Wies Abels woonde in de oorlog in de Florabuurt, die toen ‘De Rimboe’ werd genoemd. Haar interviewers – Aussie, Bram en Erol – wisten dat niet. De jongens hebben veel vragen bedacht over haar oorlogsjaren, maar willen niet teveel oefenen ‘want soms bedenk je tijdens een gesprek nieuwe vragen’. Het is buiten lekker zonnig en ze moeten best een stukje fietsen. Gelukkig krijgen ze van mevrouw Abels-Relleke een lekker glaasje fris, waarna ze van wal steken.

 

Wat vond u het slechtste moment van de oorlog?
“Eigenlijk de hele oorlog. Ik weet nog goed dat het begon. Mijn moeder was kleren aan het wassen in een teil met een wasbord toen alle kerkklokken begonnen te luiden. Mijn moeder riep meteen: “Oh nee, nou zal je het gaan beleven!” Ik was erg bang, en die angst is nooit meer weggegaan. Al snel na het begin van de oorlog werd mijn broer opgepakt om te gaan werken in een werkkamp. Alle jongens uit de buurt werden verzameld op een grasveld vlakbij de Binnenhofstraat en daarna naar de Pont gebracht. Hij heeft gelukkig kunnen ontsnappen door onder een van de banken te kruipen. Een stelletje dat op het bankje zat, heeft toen snel een tas ervoor gezet zodat de Duitsers hem niet konden zien. Dezelfde dag nog kwam hij thuis en is hij gevlucht naar Friesland. Daar heeft hij het tijdens de oorlog beter gehad dan wij… er was daar veel meer eten en veilige plekken om te schuilen. In mijn huis schuilden we zelf altijd onder de trap als er werd gebombardeerd, en later ook onder de brug bij het zwembad. Dat had natuurlijk geen zin, maar was het enige dat we hadden.”

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Die tijd vond ik erg zwaar. Er was niks te eten en we hadden altijd honger. Zelfs voor mijn pasgeboren broertje hadden we geen eten. Om voedsel te regelen, ging mijn vader af en toe met een handkar naar Friesland. Daar repareerde hij emaillen pannen van boeren in ruil voor voedsel. Ook hebben we onze huisdieren, de hond en de kat, opgegeten. Ik herinner me nog dat mijn broer een keer stekeltjes had gevonden in het Noordhollandsch Kanaal. Die hebben we toen geroosterd boven het vuur en helemaal opgegeten.”

Wat vond u het leukste moment van de oorlog?
“De bevrijding… In de oorlog was er nooit licht geweest, dus in de avonden was het donker op straat. Op een dag kwam opeens kruidenier Piet eraan gelopen, zomaar in het donker op straat. ‘Wat ga je nou doen?’, vroeg ik. ‘We zijn bevrijd!, riep hij. Er viel echt iets van me af, zo blij was ik. Iedereen kwam de straat op, veel mensen waren aan het dansen. De volgende dag gingen we naar de Dam, daar kwamen de Engelsen en Canadezen naartoe. Opeens ontstond er paniek, er werd geschoten vanuit de Grote Club op de Dam. Een paar overgebleven Duitse soldaten hadden zich daar verstopt. Een man heeft me toen geholpen en samen hebben we geschuild achter zo’n brede lantaarnpaal. Dat was heel spannend. Ook weet ik nog heel goed dat er vliegtuigen kwamen die brood en koeken naar beneden gooiden, dat is toen netjes verdeeld onder de buurt. De buren waren destijds veel liever en zorgzamer voor elkaar. Die saamhorigheid mis ik soms nog wel.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892