Erfgoeddrager: Enzo

‘Mijn opa en oma zijn later dus weer teruggekeerd naar Italië’

Amina, Enzo, Develinio en Meta van Basisschool De Kinderboom interviewen Alberto Rosa Gestaldo. (1944)  Ze ontmoeten elkaar in het Museum Amsterdam-Noord. Zijn Italiaanse familie, grootouders en later ook zijn vader, vertrokken naar Nederland om een toekomst op te bouwen.

Waar kom je vandaan? Hoe was het leven van je ouders in hun geboorteland?
‘Ik kom oorspronkelijk uit Noord-Italië, de stad Maniago, waar mijn vader vandaan komt. In die streek was toen niets, dus ook geen werk. Er was geen landbouw mogelijk. Daar heeft hij geleerd met graniet en mozaïek te werken. Behalve dat er geen werk was, was Italië toen fascistisch. Zoals je in Duitsland de Nazi’s had, had je in Italië de fascisten. Dat betekende dat iedereen moest doen wat er opgelegd werd; een soort dictatuur. In die tijd zijn om die reden veel Italianen uit dat gebied naar Nederland gekomen.
Mijn opa en oma hadden vóór die tijd, vanaf 1900, ook in Nederland gewoond en gewerkt, maar waren teruggekomen. Mijn opa raadde mijn vader in die tijd aan om ook naar Nederland te gaan.’

Waarom ging je familie naar Nederland en hoe was dat in het begin?
‘Mijn opa en oma gingen met de trein, daar deed je wel vier, vijf dagen over. Mijn opa kwam er om te werken, en mijn oma ging mee om voor hem te zorgen. Ze woonden in Scheveningen en mijn opa werkte in Den Haag. Ik denk niet dat ze Nederlands spraken, maar ze kwamen allemaal eerst bij familie terecht die daar al woonde. Daar zijn een broer en zus van mijn vader geboren. Mijn opa en oma zijn later dus weer teruggekeerd naar Italië. Daar zijn mijn vader en twee andere broers geboren.Van mijn vader weet ik dat hij geen woord Nederlands sprak. Maar later trouwde hij met een Nederlandse vrouw. Zo kwamen veel Italianen, zonder vrouw, deze kant op. Degenen die wel getrouwd waren, lieten hun vrouwen later overkomen naar Nederland. De meeste mensen die hierheen kwamen, waren granietbewerkers, schoorsteenvegers én ijsverkopers. Dat kennen jullie vast wel, Italiaans ijs. Na de oorlog lag er veel in puin, in Nederland startte de heropbouw dus er werden weer huizen opgebouwd en die hadden ook badkamers en keukens nodig en dat was nog allemaal van graniet. Mijn vader is een bedrijf gestart, eerst in onderhoud van schepen tot 1950. Daarna ging mijn vader in de bouw, er was toen heel veel werk.’

Hoe was het hier en hoe was de ontvangst?’
Ik denk dat mijn opa en oma het goed hebben gehad, want ze hebben later mijn vader aangeraden om naar Nederland te gaan! Ik ben hier dus geboren en heb een fijne jeugd gehad. Ik ben in het laatste jaar van de oorlog geboren, dus mijn hele jeugd stond wel in het teken van de oorlog. Iedereen had het er over; de erge verhalen, zeker ook over de Joodse gemeenschap, maar ook de wederopbouw. Ik speelde graag buiten, voetbalde veel. Ik ben ook nog op mijn stepje naar Volendam gestept. We verzamelden kerstbomen voor het Nieuwjaarsvuur. Het was een heel fijne jeugd. Wij hebben de oorlog overleefd, maar een jongere broer van mijn vader niet. Die is verdwenen nadat hij geweigerd had te vechten voor de fascisten.’

Mist u Italië?
‘Als ik eerlijk ben mis ik Italië niet, want ik ben hier natuurlijk geboren en ik heb een Nederlandse moeder. Ik ben grootgebracht in Amsterdam en ik vind Nederland een heerlijk land. Ik ben heel tevreden hier. Ik werd vroeger wel eens uitgescholden als spaghetti vreter. Spaghetti vind ik lekker, er zijn heel veel soorten sauzen. Maar het lekkerste Italiaanse gerecht vind ik Frito Misto, een Italiaans gerecht van diverse soorten gefrituurde vis. Ik houd eigenlijk nog meer van de Chinese keuken, of de Thai, en Marokkaans eten vind ik ook lekker en stamppot met een lekkere gehaktbal met veel jus!’

Wat zijn de verschillen tussen Nederland en Italië?
‘Er zijn natuurlijk verschillen tussen Nederland en Italië, het klimaat en de mensen zijn anders, de cultuur ook. Maar binnen Italië zijn ook erg grote verschillen, Italië is wel twaalf keer zo groot als Nederland. Ook vanuit de geschiedenis is Italië een mix van verschillende culturen.Ik ken Italië eigenlijk alleen omdat ik er wel eens gewerkt heb en vakantie gehouden. Ik heb er nooit gewoond. Mijn vrouw was ook Italiaanse, maar toch; ik ben altijd weer blij als ik in Nederland ben. Als ik aan Italië denk en wat ik het mooiste vind, dan is dat de geschiedenis van het land en met name de stad Rome, met al die zichtbare overblijfselen van die grote geschiedenis. Ik houd erg van geschiedenis en om dat ook te voelen.’

 

Erfgoeddrager: Enzo

‘’

Wij interviewden ‘Ome’ Jan Bosman in het buurthuis op de Elandsgracht waar hij nog steeds vrijwilligerswerk doet.

Hoe was voor u het begin van de oorlog?
‘Ik ben van huis uit een Jordanees. Toen de oorlog begon was ik 14 jaar. Ik werkte al als schilders knecht. Ik was bij mijn vorige baas weggegaan, hij had niet zo veel werk meer en toen ben ik bij een andere schilders baas terechtgekomen. Hij had op de Prinsengracht over de Noordermarkt in die keldertjes een werkplaatsje. Ik moest op zaterdagmiddag de werkplaats opruimen. Ik was daar mee bezig en ineens lag ik, na een grote explosie, midden tussen de verfpotten op de grond. Wat was er gebeurd? De Duitsers hadden een bom laten vallen op de Blauwburgwal. Door de explosie ben ik gewoon op de grond gesodemieterd. Je was verbijsterd, je wist niet wat er gebeurde, want het was oorlog.
In het begin van de oorlog hebben we er niet zo veel van gemerkt. Ik zat, ondanks dat ik 14 was, in de wielervereniging en we zouden een week erop in Rotterdam de kampioenschappen van Nederland fietsen. Daar zijn we op de fiets naartoe gegaan met een man of zes, maar toen we in de richting van Rotterdam kwamen, was er geen Rotterdam meer. Het was helemaal weggebombardeerd. Het was één rookpluim. We konden die nacht nergens slapen, uiteindelijk vonden we onderdak in een zuurkoolfabriek, daar mochten we slapen.’

Heeft u veel gemerkt van de oorlog?
‘Tot mijn 16de heb ik een beetje rustig kunnen leven. Tot ik opgepakt werd. Ik werd met hele groep jonge mensen naar het dorpje Maarum, Groningen gestuurd. Daar moest je met lorries, dat zijn een soort treinen, zand van de ene kant naar de andere kant brengen, want aan de ene kant was te veel zand en aan de andere kant was te veel water en dat moest gedicht worden. Je leefde in een kamp, met allemaal mannen. ’s Winters of ’s zomers, maakte niet uit, om 6 uur je bed uit, dan moest je sporten, dan ontbijten en dan moest je weer naar het werkkamp.

Op een zeker moment werd het werkkamp opgeheven, omdat er geen werk meer was. Toen werd ik naar een munitiekamp gebracht bij Apeldoorn, bij Hoog Soeren. Daar moesten wij bunkers bouwen, want daar moesten Duitsers hun munitie bewaren. Daar was het hotel Oranjeoord, daar aten en sliepen we. Al onze burgerkleren werden in beslag genomen en we kregen een uniform. Het was geen Duits uniform, maar ook geen Nederlands uniform. Je kon zien dat je nergens meer inpaste.

Een keer moesten wij ’s avonds verzamelen, er werd getoeterd en geroepen. Alle groepen werden bij elkaar gezet, tot er ineens een Duitse militaire auto aan kwam rijden. Hij reed abnormaal hard en hij reed een van onze jongens aan, die was in één keer dood. Die chauffeur was zijn macht kwijt. Wat ik het ergste daarvan vond: er kwam een organisatie die overleden mensen transporteerde, zeg maar een ambulance van de Duitse Wehrmacht. Ze hadden een kist bij zich en daar stopten ze die jongen in, maar hij paste niet in die kist. Wat deden die Moffen? Ze gingen zo bovenop zijn knieën staan en toen vloog de bodem van de doodskist eraf.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892