Erfgoeddrager: Elliot

‘Ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’.

We gaan met de fiets van de Twiskeschool naar Tuindorp Oostzaan waar Marian Schaap woont. Het is heel koud dus Elliot, Sophian, Isis, en Milou zijn blij met haar warme huis en zelfgebakken brownies en chocolademelk. In de gezellige woonkamer hangen foto’s van haar familie aan de muur. Wat opvalt is de foto van mevrouw Schaap met haar zusje; over haar gaat dit gesprek.

Hoe is uw zusje bij uw familie terechtgekomen?
Mijn ouders hadden bij de kerk in Zaandam aangegeven dat ze open stonden om een kind op te vangen. Na enige tijd kregen ze bericht dat er een baby ondergebracht moest worden. De ouders waren weggevoerd voor de Duitsers. Op het laatste moment heeft de moeder van de baby kans gezien om de baby van 10 maanden bij de bovenburen te brengen, waarmee ze haar leven hebben gered. De ouders zijn naar Sobibor vervoerd, waar ze na aankomst zijn vermoord. Mijn ouders hebben deze foto van mijn zus laten maken toen ze nog maar net bij hen woonde, omdat ze dachten: ‘stel je voor, haar ouders komen over een paar jaar terug, dan herkennen ze hun eigen kind vast niet meer!’ Zoals je kunt zien op die foto’s had mijn zus pikzwart haar. Gelukkig had mijn vader ook zwart haar, want mijn moeder, mijn broer en ik waren blond. Ze hadden het volgende verhaal bedacht: toen mijn zusje bij mijn ouders werd ondergebracht stond Zeeland onder water, er woonde familie in Zeeland en dus kwam het goed uit om te zeggen dat het kind bij ons werd ondergebracht. Maar toch moesten mijn ouders enorm uitkijken. Er woonde een NSB-er bij ons in de straat. Na de oorlog zei hij tegen mijn vader: ‘ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’. Maar toch heeft deze buurman zijn mond gehouden. Daarom zeg ik altijd: je moet mensen niet gelijk veroordelen, iemand kan toch een goed hart hebben.’

Hoe kwam uw zus achter het echte verhaal?
‘Mijn ouders wilden aan mijn pleegzus het echte verhaal vertellen zodra ze groot genoeg was. Alleen wat is oud genoeg? Ze moesten alles op gevoel doen, want ze kregen geen begeleiding van een psycholoog, of iets dergelijks. Toen ze een keer op straat speelde was er een kinderruzie en zei een meisje tegen haar: ‘jij woont toch niet bij je eigen vader en moeder’. Toen is ze naar huis gegaan en heeft ze aan mijn moeder gevraagd hoe het zat. Ze was nog maar 6, maar ze kan het zich nog glashelder voor de geest halen. Het was, geloof ik, een verschrikkelijk moment voor haar. Ikzelf ontdekte het toen ik een jaar of 12 was en er een formulier op tafel lag, waarop haar echte naam stond. Ik heb stukje bij beetje het verhaal van mijn moeder gehoord, daar moest ik echt moeite voor doen, want mijn moeder vond het lastig om erover te praten. Ik heb veel aan mijn zus verteld, zij vond het moeilijk om hierover te praten met mijn moeder.
Van de familie van mijn zus heeft één oom de oorlog overleefd. Hij wilde haar laten adopteren door een joodse familie, maar mijn ouders wilden haar niet kwijt. Na de oorlog is er nog een broertje geboren en wij waren een hecht gezin. Er is in 1948 een rechtszaak gekomen voor de voogdij en de foto van ons drieën, waarbij mijn broertje de hand van mijn zusje vasthield, was belangrijk. Ook zijn wij geobserveerd tijdens het spelen met elkaar en daaruit bleek dat wij heel vertrouwd waren en heeft de rechter besloten dat het in het belang van het kind was dat ze bij ons bleef.’

Had u huisdieren in de oorlog?
Nee, niet dat ik weet en in de hongerwinter zijn er veel huisdieren opgegeten. Dieren hadden toen ook niet dezelfde betekenis voor mensen zoals nu. Ik moet er niet aan denken dat ik mijn poes op zou moeten eten van de honger! Veel mensen gingen op voedseltochten met de fiets om bij boerderijen eten te kopen in ruil voor linnengoed of kleding. Eten was heel schaars. Je kreeg een beetje eten van de gaarkeuken maar daar vulde je je maag niet mee.’

Hoe vierden jullie de Bevrijding?
Iedereen was ongelooflijk blij. Er werd volop feestgevierd. In september 1944 was het zuiden van Nederland al bevrijd en dachten de mensen dat de oorlog niet meer lang zou duren. Maar in plaats daarvan kwam de Hongerwinter. Veel mensen zijn van de honger doodgegaan.’

Hoe was het na de Bevrijding voor uw familie?
‘Het was letterlijk een bevrijding, je hoefde niets meer stiekem te doen of op je woorden te letten. Het is zo geweldig om weer vrij te zijn. Na de oorlog kregen we van de Fokkerfabriek speelgoed. Er werd een Sinterklaasfeest georganiseerd met een echter Sinterklaas en Pieten en kregen we cadeautjes, geweldig! Dat is een hele fijne herinnering.’

 

Erfgoeddrager: Elliot

‘Mijn hartsvriendin Greetje werd opgepakt, daar raak ik nog altijd ontroerd van’

Demi, Fedde, Lucas, Daan en Elliot komen bijeen in een lokaal op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Als Tonny Biesterveld het lokaal binnenstapt, maakt ze meteen indruk op het groepje leerlingen. Ze ziet er veel jonger uit dan dat ze dachten! De leerlingen pakken de vragen die ze aan haar willen stellen en ze begint met vertellen.

Hoe jong bent u?
‘Oh, wat een leuke vraag! Ik ben 86 jaar jong, dus eigenlijk ben ik jong oud. Maar zelf voel ik het nooit zo, laat ik dat erbij zeggen. Voor jullie ben ik natuurlijk verschrikkelijk oud.’

Bent u Joods?
‘Nee ik ben niet Joods, maar ik ben in de Tweede Wereldoorlog wel opgegroeid in een Joodse buurt. Waar ik woonde, waren veel meer Joodse dan niet-Joodse gezinnen. Dus toen in 1942-1943 alle Joodse gezinnen werden weggehaald, stond de hele buurt leeg. Wij woonden op twee hoog, maar op drie hoog en vier hoog waren er mensen opgepakt. Mijn Joodse vriendinnetjes zijn dus ook weggehaald, zij zijn niet meer teruggekomen. Die vriendinnetjes en families zijn op de trein gezet naar een concentratiekamp en vermoord. Ik ben zelf in de Hongerwinter op een grote boot gezet omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Vanaf de Geldersekade hebben we drie dagen gevaren, dat was echt heel lang. Alle kindjes waren zo uitgehongerd dat er enkelen ook stierven op de boot. Uiteindelijk ben ik in Drenthe beland, op het platteland, daar was wel eten.’

Hoe keken uw vader en moeder naar de oorlog?
‘Ik denk zoals de meeste gezinnen, ze probeerde te zorgen dat het gezin bleef draaien. Mijn vader was diamantslijper, dat is een mooi oud ambachtelijk beroep, maar zijn bedrijf kwam onder bewind van de Duitsers te staan. Mijn vader wilde niet werken voor een Duitse bezetter, dus hij was een tijdje werkloos. Ook moest hij verplicht meewerken aan de aanleg van het Amsterdamse bos. Een broer van mij die een stukje ouder was, is opgepakt tijdens een razzia en tewerkgesteld in Duitsland. Wij wisten thuis niet waar hij gebleven was. Na de oorlog is hij lopend en liftend weer terug naar huis gekomen.’

Wat deed uw familie in de oorlog?
‘Mijn moeder hielp Joodse mensen in de oorlog met bijvoorbeeld de boodschappen doen, ze mochten namelijk zelf niet naar de supermarkt. Het was dus bekend dat mijn moeder mensen hielp. Op een dag kwam Tilly bij mijn moeder aan de deur, zij woonde op de hoek van de straat met haar moeder. Toen zij bericht kregen dat ze moesten vertrekken, vroeg Tilly of ze een koffer met kleren bij ons mocht neerzetten. Mijn moeder vond dat goed, maar vroeg wel of er geen Davidsster op de kleding zat want dat was gevaarlijk. Als ze die tijdens een huiszoeking vonden, wisten ze dat je Joden had geholpen. Tilly zei van niet en de koffer kwam bij ons onder een bed te liggen. Mijn moeder bleef echter ongerust. Uiteindelijk openden mijn ouders de koffer en wat bleek? Op alle kledingstukken zaten gele sterren. Dan kun je zeggen: wat erg dat Tilly dat doet. Maar zij wilde graag wat hebben voor als ze terugkwam. En als je eerlijk bent, dan neemt niemand het aan. Dus ik begrijp dat het voor zowel mijn ouders als Tilly erg lastig was. De koffer is nooit opgehaald, want Tilly kwam niet terug.’

Wat vond u het spannendste moment in de oorlog?
‘Het spannendste moment is dat mijn Joodse vriendinnetjes zijn opgepakt. Vooral mijn hartsvriendin Greetje Zwart, daar raak ik nog altijd ontroerd van. Er zijn ook andere spannende momenten die mij zijn bijgebleven, zoals het spelen in onze wijk, die lag helemaal plat. Er waren veel plekken waar je niet mocht komen als kind, toch gingen ik en mijn broertjes daar spelen. Ook vond ik het moment net na de bevrijding indrukwekkend. Mijn moeder heeft niet gewacht totdat ik en mijn broertjes vanuit Drenthe en Groningen weer naar Amsterdam werden gebracht, ze is op de fiets naar ons toe gekomen! Opeens zat ze in de kamer waar ik verbleef, en daarna haalde ze mijn broertjes met de fiets op in Groningen. We zijn lopend naar Lemmer gegaan, waar we de boot naar Amsterdam namen. Toen we in Amsterdam aankwamen kocht mijn moeder voor alle kinderen een perzik, dat was het eerste fruit dat ik na de oorlog at.’

Erfgoeddrager: Elliot

‘We zijn echt allemaal gelijk hoor!’

Jessica Dikmoet is in de jaren vijftig op Curaçao geboren. Ze heeft afwisselend gewoond en gewerkt op Curaçao, Sint Maarten, in Suriname en in Nederland. Aan Alyssa, Elliot, Olivia, Mauro en Elizabeth van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer vertelt ze over haar jeugd en hoe ze er nu op terugkijkt.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik heb een hele leuke jeugd gehad met mijn vader en moeder en twee zusjes. We speelden veel buiten, dat was heel avontuurlijk. Curaçao is een eiland dus we zwommen veel in de zee. We maakten van boomstammen vlotjes om op te drijven. Mijn vader werkte bij de politie in Koninkrijksdienst. Hij was in dienst van Nederland en werd steeds overgeplaatst naar andere delen van het koninkrijk. Ik had het geluk dat ik door zijn werk het koninkrijk al jong heb leren kennen. Ik vond verhuizen een avontuur, maar iedere keer moest ik vrienden achterlaten. We konden ook maar een beperkt aantal spullen meenemen; dat was niet leuk. Op mijn vijfde gingen we naar Nederland. Ik zag dat mensen heel arm waren. Dat vond ik heel erg. Ik had een ander, rijk beeld van Nederland.’

Hoe was het op school?
‘Sint Maarten was een klein eiland en dus zat ik op een klein schooltje. Ik kwam daar op mijn zevende in een klas met alle kinderen van het eiland en alle leeftijden bij elkaar, in twee klassen. Ik was wel een bijdehandje. Dat kwam door mijn ouders, want zij zeiden altijd dat je niet zomaar iets moet aannemen. Je moet nadenken over wat je ergens van vindt. Je eigen mening vormen. Wat me opviel op school was dat de witte kinderen allemaal vooraan zaten, de bruine kinderen erachter en de donkerste kinderen achteraan. Ik vond het heel erg en dacht: wat is dit voor raars? Een klein zwart meisje dat helemaal achterin de klas zat, kon helemaal niet goed zien wat er op het bord geschreven werd. Wij pendelden veel en ik had in Nederland geleerd dat je mondig mocht zijn. Ik was op Sint Maarten heel brutaal voor die tijd en zei dat ik het niet eerlijk vond en vroeg waarom dat zo was. De juf zei: “Ja, dat is zo.” Er kwam geen antwoord op.’

Wat leerde u over Nederland?
‘Niet echt veel. We waren meer bezig met de tafels en leren lezen en schrijven. Ik leerde dat het een koninkrijk was, het land waar we bij hoorden, over het Koningshuis. Het rijke land waar alles veel mooier, rijker en geweldiger was dan bij ons. In Suriname heb ik leren lezen en schrijven en op Curaçao kreeg ik verhalen over Afrika te horen. Ik hoorde dat Afrika een hele rijke cultuur had, dat er trotse mensen woonden. Dat boeide me. In mijn jeugd zag ik Afrika meer als het beloofde land. In Nederland had ik armoede gezien dus Nederland was het niet, maar Afrika! Het opvallendste aan die tijd, mijn jeugd, is dat de macht zo ingericht was dat hoe lichter je was hoe meer kansen je had. Als je donker was, moest je veel meer doen om te bewijzen dat je ook kon wat de andere mensen die het voor het zeggen hadden konden. Dat vind ik nog steeds belachelijk en stom. Ik begrijp niet dat mensen zo denken.We zijn echt allemaal gelijk, hoor. De een kan iets beter dan de ander, nou ja. Hartstikke fijn. Als je die krachten bundelt, nou, dan kunnen we hartstikke veel hoor.
Ik vond altijd al dat je op basis van gelijkwaardigheid met elkaar om moet gaan en dat verschillen fijn zijn. Stel je voor dat we allemaal hetzelfde waren, dan zou het erg saai zijn.  Daarom ben ik de journalistiek in gegaan; bij uitstek een beroep waarbij je geïnteresseerd moet zijn in meningen van zoveel mogelijk mensen. Meningen die je tegen elkaar af moet zetten en dan kijken hoe we met elkaar in gesprek kunnen gaan.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892