Erfgoeddrager: Elin

‘Mijn vader verstopte zich in het luik met een zak aardappelen er bovenop.’

Jesper, Rayan, Iris en Elin van basisschool De Romte in Tytsjerk gaat bij meneer Henk van der Laan (91) op bezoek. Hij was 7 jaar toen de oorlog begon. Hij had een ouder en een jonger zusje en woonde in Leeuwarden, dichtbij de Wijbrand de Geeststraat.

Hoe was het leven in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was er in het noorden van Nederland nog niet heel veel aan de hand. We hadden voldoende te eten en we gingen gewoon naar school. De laatste periode van de oorlog konden we niet naar school, want daar zaten Duitsers in. Er waren toen veel Duitsers in de stad en soms werd je staande gehouden: ‘Halt, Ausweis!’ Dan moest je je persoonsbewijs laten zien. Ook werd het eten schaarser tegen het einde van de oorlog. Met name in de steden. We hadden mensen uit Tiel, die bij ons logeerden, omdat het in het zuiden van Nederland veel erger was. Eerst kwamen er twee mannen, toen een paar kinderen. Ze waren helemaal vermagerd en knapten bij ons weer op.’
‘Verder hadden we thuis niet een wc, zoals we nu kennen. De wc was een houten schuurtje dat achter het huis stond. We liepen dan buitenom. Je behoefte deed je in de ton. Op een avond, het was al donker, zat mijn vader op de wc, op de ton dus. Ineens kwamen er twee politieagenten over de schutting geklommen, mijn vader schrok zich wild. Ze zeiden: ‘Nu weten we eindelijk waar dat licht vandaan komt.’ In de oorlog moest het ’s avonds namelijk overal donker zijn, de gordijnen moesten dicht, er mocht geen kiertje door schijnen. Anders konden de geallieerde vliegtuigen zien waar ze waren. Wij hadden een nieuw zolderraam en we waren helemaal vergeten dat af te plakken. Er scheen zo een rechte straal omhoog en de politie was al een tijd op zoek naar het huis waar die lichtstraal vandaan kwam. Gelukkig was het goede politie en kwamen ze mijn vader alleen waarschuwen. Maar hij schrok wel enorm toen hij op het tonnetje zat.’

Waren er ook razzia’s bij u in de straat?
‘Jazeker, dan kwamen de Duitsers binnen en zochten ze naar mannen vanaf 18 jaar. Die werden meegenomen door de Duitsers om te werken in Duitsland. Soms stonden ze ineens midden in de nacht naast je bed, dat heb ik wel eens meegemaakt. Maar ik was pas 10 jaar, dus ik kon niet opgepakt worden, maar mijn vader wel. Mijn vader verstopte zich in het luik in de vloer en er werd een zak aardappelen bovenop gelegd, zodat het luik niet zichtbaar was. Gelukkig hebben de Duitsers dit nooit geweten en hebben ze mijn vader nooit gevonden. Mijn moeder was altijd heel alert als er werd aangeklopt, want er woonden twee NSB’ers bij ons in de buurt. Dan deed ze snel mijn vaders koffiekopje weg, anders zouden ze er alsnog achter kunnen komen dat mijn vader thuis was.’
‘Ik weet nog dat mijn vader een poosje ondergedoken zat op een boerderij. Op een avond kwam er een man bij ons aan de deur, hij kwam binnen. Het bleek mijn vader te zijn, hij had een baard laten staan, ik herkende hem niet eens. Hij kwam even langs om te kijken hoe het met ons was.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Tijdens de laatste periode van de oorlog werd vliegveld Leeuwarden gebombardeerd. Als het luchtalarm ging, moesten we op school in rijen gaan staan en tegen de muur aanzitten. Dat was veiliger. Gelukkig kwamen de bommen niet op onze school, maar ik was wel bang dat dat zou gebeuren.’
‘Er is wel een bombardement in onze straat geweest. Hierbij kwamen zeven mensen om, waarvan een leraar van onze school. We weten nog steeds niet wie de bommen geworpen heeft, maar het verhaal ging dat niet de Duitsers, maar de Nederlanders deze bommen hebben geworpen. Er was namelijk in onze straat een kazerne met huizen eromheen. Deze kazerne en de huizen waren in beslag genomen door de Duitsers. Dit was hun kwartier, waar ze een kantoor hadden en ze sliepen er ook. Het verhaal gaat dat de Nederlanders dit kwartier wilden bombarderen, maar de overkant van de straat geraakt hebben, waardoor de juist de burgers in de straat hebben geraakt in plaats van de Duitsers.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Elin

‘Als mensen nare opmerkingen maakten, riep ik soms terug: bleekscheet’

Bram, Beau, Elin en Roelien interviewen Henk Heilbron (1953) op de Willem-Alexanderschool in Bergen, in een sfeervolle ruimte met uitzicht op de herfstkleuren. Ze hebben er veel zin in. Meneer Heilbron was al eerder de verteller in de klas en daar weten ze nog veel van. Vooral over hoe het op school in Suriname was. Dat kunnen ze zich niet voorstellen, dat leraren spullen door de klas gooien en met linialen op vingers slaan…

Hoe was het in Suriname?
‘We woonden aan de rand van Paramaribo. Suriname was voor mij als kind warm, onbezorgd en gezellig. Ik voetbalde, ging sporten en wandelen door de mooie natuur. Er waren hele mooie vissen, verschillende boomsoorten, mooie vogels en dieren. Vaak ging ik op jacht naar een zangvogel. Dan moest ik door de moerassen om er een te kunnen vangen, maar als ik er een had, was ik zo trots! Die vogel zette ik in een kooi. Ook waren er prachtige vlinders, schildpadden en giftige slangen, maar deze slangen vielen niet zomaar aan en zaten altijd verstopt in hun eigen gebied. In het binnenland, diep in de rimboe, leefden gevaarlijke dieren, maar niet waar wij woonden.

Op school werd je gestraft als je een vak niet goed had geleerd en kreeg je tikken. Dat mag nu niet meer, maar toen dacht je dat het normaal was.’

Waarom gingen jullie weg uit Suriname en hoe was het in Nederland?
‘We gingen weg omdat het een bittere tijd was daar. Er was nog steeds een koloniaal bewind en er waren veel lerarenstakingen omdat leraren weinig betaald kregen. Hierdoor was er niet continue school. We gingen naar Nederland om meer structuur in ons leven te krijgen en zodat wij, de kinderen, goed onderwijs konden volgen.

Het was hier veel kouder dan in Suriname, waar het altijd 36 graden was. Mijn kleding kromp door de kou en mijn broek ging steeds strakker zitten. Die was gemaakt voor tropische temperaturen dus van ander materiaal dan de kleding hier. Ik ging dat jaar naar een avondschool en werkte overdag. De hele dag was ik niet huis, dus at ik overdag niet. Pas ‘s avonds als ik thuiskwam om twaalf uur ging ik eten. Vaak was ik heel moe.’

Heeft u hier discriminatie meegemaakt?
‘Ik heb hier veel discriminatie meegemaakt. Ze noemden me ‘roetmop’ en ‘sambo’. Ook ben ik veel gepest met Zwarte Piet. We werden vaak zomaar Zwarte Piet genoemd tijdens sinterklaas en dat refereert voor ons aan het slavernijverleden. Vandaar dat mensen het niet eens zijn met de viering van sinterklaas. Ik vind het zelf wel een leuk feest en ik kan er mee omgaan, maar anderen worden er heel erg boos over en zien het als knechterij.

Wanneer mensen nare opmerkingen maakten, riep ik soms terug: bleekscheet! Maar meestal trok ik me er niets van aan. Mensen probeerden je uit te lokken, en als je erop reageerde werden er nog meer dingen geroepen. Maar ik was slimmer, ik reageerde gewoon niet. En dan kunnen ze niets meer met je. Mensen zijn dan stomverbaasd. Wanneer het mensen lukte om mij verdrietig te maken, vroeg ik me af waarom dat lukte. Want als je erop ingaat, geef je aan dat je net zo dom bent als zij. Laat je nooit uitlokken!

Gelukkig zijn er heel veel aardige kinderen. Het leven is als een weegschaal: het hoge gedeelte is het mooie gedeelte en het lage gedeelte het minder leuke deel. Zolang het mooie deel maar hoger is, dan is er een balans in je leven.’

U organiseert het Ketikoti-festival in Alkmaar. Waarom doet u dat?
‘Er werd mij gevraagd om mee te werken en ik vind het een mooie manier om mijn voorouders te eren. Mijn oma’s moeder was een tot slaafgemaakte. Van mijn ouders hoorde ik verhalen hierover, hoe dat was gegaan toen zij op de plantages werkte.

Mijn voorouders hebben daar erg onder geleden en dat vind ik zielig voor hen. Aan de andere kant denk ik: hoe lang moet ik daarbij stilstaan? Ik kan hun situatie niet meer veranderen. Er zijn boze mensen die er problemen mee hebben, maar het enige dat ik kan doen is vertellen hoe het was, de geschiedenis doorvertellen. Keti staat voor de kettingen die aan de benen vastzaten en koti betekent gesneden. De naam ketikoti staat dus symbool voor de ketenen die verbroken zijn, dat het voorbij is.’

Erfgoeddrager: Elin

‘Ik was 5 jaar, maar in mijn gevoel was ik wel 15’

Pepijn, Faye en Elin van de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West lopen van school langs de gracht naar het huis van meneer Stanley Lo A Njoe. Meneer Lo A Njoe woont in een leuk klein huisje met heel veel stoelen. De kinderen krijgen allemaal een bijzondere stoel om op te zitten. Ook heeft ook mooie schilderijen aan de muur, die zijn door zijn broer geschilderd.

Wat deed uw vader voor werk?
‘Mijn vader werkte bij de KNSM (Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij). Hij voer met zijn schip over de Atlantische oceaan naar Suriname. Voor de oorlog begon, hadden mijn ouders elkaar in Suriname leren kennen. Mijn moeder vroeg: ‘Hoe lang zit je in Paramaribo om in en uit te varen?” Hij zei: ‘Een of twee dagen.’ Waarop mijn moeder wilde weten hoe lang hij elke keer in Amsterdam verbleef. En dat was elke keer twee weken. Toen zei mijn moeder: ‘Wil je dan aan de kapitein vragen of je me naar Amsterdam mag brengen? Dan zie ik je meer.’ Zo zijn we een paar jaar voor de oorlog begon naar Nederland gevaren, ik was toen 2 jaar. Er waren op dezelfde boot als wij vier of vijf Surinaamse gezinnen die ook naar Nederland.’

Waar woonde u tijdens de WOII?
‘Ik woonde op de Albert Cuyp markt. Ik was nog klein, 5 jaar, maar in mijn gevoel was ik wel 15, want ik had al veel meegemaakt. Ik had geen vader en we moesten aan eten komen. Ik had een Gang van zo’n twaalf jongens en meisjes en daarmee pikten we van de markt, we gingen al die kraampjes langs. En na vijf uur mochten we alles meenemen wat niet verkocht werd van die marktkooplui; groente, fruit, luiers. En alles wat wij pikten dat brachten wij naar dominee Buskus. Hij deelde dat uit op zondags als hij aan het preken was. Dan deelde hij het eten uit aan wie geen eten had.’

Waar was uw vader tijdens de oorlog?
‘Mijn vader mocht niet overvaren tijdens de oorlog, want er waren allemaal onderzeeërs en dan zou zijn schip opgeblazen worden. Dus dat schip heeft de hele oorlog in Amerika gelegen. Ik heb mijn vader tien jaar lang niet gezien, ik zag hem pas weer toen ik 15 was. Toen heeft hij de reis weer terug gemaakt naar Amsterdam. Mijn moeder zat hier alleen en ze durfde niet alleen op straat, want Surinamers werden net als de Joden opgepakt en verhoord. Het was een barre situatie.’

Heeft u Joden gekend die weg zijn gehaald?
‘Al die marktkooplui waren Joden en die werden opgepakt door de Duitsers. En de Duitsers waren echt heel gemeen. Ze pakten zo’n marktkoopman en die verhoorden ze. Ik heb wel gezien dat ze meegenomen werden, maar niet wat daarna gebeurde. Dat hoorde ik achteraf. We brachten dus dat eten naar de kerk en daar leerde ik een verzetsman kennen. Later ben ik met zijn dochter getrouwd. Hij woonde op de Kloveniersburgwal in een prachtig huis met een achterhuis en hij had daar zestien Joden verborgen in zitten. Plus dat hij zelf nog een gezin had van tien kinderen. Dus er moest elke dag eten gebracht en gehaald worden.’

Hoe is het afgelopen met de zestien Joden?
‘De Duitsers zagen dus dat daar heel veel eten gebracht werd en toen hebben ze een inval gedaan. Ze hebben de Joden gevangengenomen. Twee konden er ontsnappen door het achterhuis en de rest werd allemaal meegenomen.’

Had u veel last van de hongerwinter?
‘Ja, we hadden geen kachel, we hadden het koud. We hadden een kachel en dat was een oude vuilnisemmer. Je had vroeger van die grote vuilnisemmers met een deksel. Van de markt pikten we al het hout wat er maar te stoken was en dat stopten we in die vuilnisemmer en dat was onze verwarming.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892