Erfgoeddrager: Eddy

‘Met mijn broertje in de wandelwagen trokken we over prikkeldraad en platteland’

Gerard Eikemaar was nog jong toen de oorlog begon. Herhaaldelijk vertelt hij tijdens het interview dat hij het als kind heel anders heeft beleefd dan hoe hij er nu aan terugdenkt. Nu hij ouder is, kijkt hij met meer ernst terug op de moeilijke gebeurtenissen in de oorlog, die getekend zijn door het onderduiken, het verzet van zijn vader en het omkomen van zijn oudere broer. Omdat zijn vader zijn werk als machinist staakte, moest het gezin in september 1944 onderduiken op een boerderij. Daar heeft ook leuke herinneringen aan, vertelt hij aan Eddy, Mayla en Lotus van de 1e Montessorischool.

U was heel jong. Heeft u nog verhalen uit de oorlog?
‘Ik was pas twee toen de oorlog begon. Ik weet nog wel wat van de tijd dat we als gezin moesten onderduiken. Dat was in september 1944, toen ik zes was. Mijn vader was machinist en ging naar zijn werk. Daar hing een proclamatie met daarop de melding dat de spoorwegen gingen staken als verzet tegen de Duitsers. De beslissing was snel genomen. Mijn vader deed mee, meldde zich bij de ondergrondse en ging naar huis om ons te informeren. Diezelfde nacht kregen we de opdracht om naar een boerderij te gaan. Met mijn broertje in de wandelwagen trokken we over prikkeldraad en platteland naar onze onderduikplek. Op de boerderij hadden we genoeg eten en konden we goed schuilen, met extra geluk dat de vrouw van de boerderij Duits was.’

Hoe was het om onder te duiken?
‘Dat was allemaal niet zo slecht, omdat ik toen nog zo jong was. Het was op de boerderij op een bepaalde manier ook schitterend als kleine jongen. Er was genoeg te eten, er was genoeg te doen, zoals ‘de stier verzetten’, en er was genoeg plaats voor het gezin. Soms ging ik met mijn oudere zus spelen op het land. Dan keken we of er Engelse of Canadese soldaten landden. Ik kon hen herkennen door hun landingspatroon. Als er dan geschoten werd, moesten we snel dekking zoeken. Naderhand gingen we dan op zoek naar kogelhulzen.
Natuurlijk was er ook gevaar, maar ik was zo jong dat ik dat niet altijd zo ervaren heb. Op een boerderij, een kilometer verderop, werden mensen verraden. Ze werden opgepakt en de boerderij werd in brand gestoken. Dat kwam wel heel dichtbij. Daarnaast was het ook riskant voor mijn vader, die een andere identiteit van de ondergrondse beweging gekregen had. Hij moest een keer zijn persoonsbewijs aan Duitsers laten zien en was vergeten dat hij zijn machinistenjas nog onder zijn winterjas aan had. Dit bleek zijn redding te zijn, omdat de Duitserd ervan uitgingen dat hij nog een machinist was en hij kon ze overtuigen dat hij nog in dienst was, waardoor hij zijn persoonsbewijs niet hoefde te tonen.’

Kende u mensen die de oorlog niet hebben overleefd?
‘Dat raakt me diep, omdat mijn oudere broer de oorlog niet heeft overleefd. Hij was, omdat hij oud genoeg was, door de Duitsers opgeroepen om voor hen in dienst te gaan. Veel jonge mannen wilden dit niet en kozen ervoor om onder te duiken. Mijn broer ook. Maar in de trein terug naar Alkmaar is hij verraden door een NSB’er. Hij is de trein uitgehaald en afgevoerd naar een concentratiekamp in Amersfoort. Door de erbarmelijke omstandigheden daar heeft hij de oorlog niet overleefd. Mijn moeder is het verlies nooit te boven gekomen en vond het daarom moeilijk om na de oorlog naar de herdenking te kijken.’
         

Erfgoeddrager: Eddy

‘De granaatscherf vloog zo op het voeteneind van mijn bed’

Jasmijn, Redouan en Eddy van basisschool De Nautilus zitten klaar voor het speciale interview met Henk Veldman. Meneer Veldman woont in Drenthe, dus ze interviewen hem via Skype. Dat vereist opperste concentratie! Na afloop besluiten ze langs het huis waar hij in de oorlog heeft gewoond te lopen.

Wanneer wist u dat het oorlog was?
‘De oorlog begon toen ik drieënhalf was, maar ik begreep pas op mijn zesde echt dat het oorlog was. Ik kan me de bombardementen op Schiphol nog goed herinneren. Dat gaf een donderend geluid. Het luchtalarm ging af en we moesten schuilen in de kelder van de buren. Daar bleven we zitten totdat we veilig waren. Ze hadden Schiphol helemaal kapot gemaakt, ook al probeerden ze de vliegtuigen af te leiden door rond de Ringdijk houten vliegtuigen neer te zetten. Zonder succes dus.
In het huis waar ik woonde, aan de Bennebroekstraat, zat bovenin een raam met glas in lood. Dat was mijn kamer. Door de bombardementen op Schiphol vlogen er allemaal bomscherven door de buurt. Een granaatscherf  was zo door de bovenkant van mijn raam gevlogen en belandde op het voeteneind van mijn bed. Mijn vader heeft, om het gat te dichten, een blanco glas in de plaats van het glas in lood gezet. Als ik in Amsterdam ben, ga ik altijd even naar dat raampje kijken. Het zit er nog steeds in.’

Waarom moest u met uw broertje geëvacueerd worden?
‘In de Hongerwinter hadden we nauwelijks te eten. Op een gegeven moment kreeg ik er een zusje bij, maar zij is twee maanden na haar geboorte overleden door de honger. Er was geen voeding meer. ‘Zorg dat je die twee kinderen wegstuurt naar uw familie in Groningen,’ had de huisarts tegen mijn ouders gezegd. Toen werden mijn broertje en ik geëvacueerd en op een melkkar langs de Overtoom naar het Centraal Station gebracht. Het zou een lange en vermoeiende reis worden. Eerst werden we met een boot, liggend op stro, over het IJsselmeer naar Lemmer gebracht. Daar kregen we eindelijk te eten. We keken verwonderd om ons heen, want we hadden nog nooit een meer gezien. De volgende dag werden we per auto door Friesland gereden. Mijn broertje en ik moesten het verst weg van alle evacuees en zouden pas als laatste op de eindbestemming aankomen. De volgende dag werden we met de auto naar Groningen gebracht. Met de bolderwagen werden we vervolgens naar Bedum gebracht, waar mijn oom en tante woonden. We zijn daar zo’n acht maanden gebleven. Ik heb geen leuke herinneringen aan die tijd. Mijn oom liet duidelijk merken dat hij ons niet in huis wilde. Zo drukte hij het hoofd van mijn broertje een keer heel gemeen in de pap.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik heb de bevrijding in Bedum meegemaakt. Op een gegeven moment verlieten alle Duitsers het dorp en kwamen de Canadezen. Mijn oom en tante hadden verteld dat mijn vader en moeder ons na de bevrijding kwamen ophalen. Ik was heel erg blij dat ze kwamen, dat was voor mij de bevrijding. Met het einde van de oorlog was ik niet echt bezig. Uiteindelijk duurde het helaas nog twee weken voor mijn ouders kwamen. We bleven in Groningen wonen en het leven ging gewoon verder. Ik ging weer naar school, al kon ik als Amsterdams jongetje niet alles ‘correct’ uitspreken. Het bleef voor mij ‘roooie kool’, al moest ik het honderd keer opschrijven!’

     

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892