Erfgoeddrager: Donovan

‘Ik ben de rijkste man van de wereld’

Meneer Mustafa Ayranci komt op de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West praten met Donovan, Adam, Quinten en Iwa uit groep 8. Meneer Ayranci is geboren in het Koerdische dorp Celep in Turkije en woont sinds zijn 18e in Amsterdam. Dat vindt hij inmiddels de mooiste stad van de wereld. Sinds hij in Nederland woont, heeft hij zich ingezet tegen alle vormen van discriminatie en ongelijkheid.

Hoe was het in Turkije?
‘Ik ben in 1953 geboren in Celep, een dorp. Mijn ouders, mijn hele familie en het hele dorp waren onderdeel van de Koerdische gemeenschap. Tot mijn 17e jaar sprak ik geen Turks, alleen Koerdisch. Op school sprak de docent alleen Turks, maar ik niet. Ik begreep geen woord van wat hij zei. Hij werd boos, pakte mij bij mijn haren en tilde mij op. Ik was bang, maar wilde niet huilen. Ik moest van de docent aan mijn vader vragen of hij een broek voor mij wilde kopen. Ik droeg namelijk een lange jurk. Ik wil voor geen enkel kind dat hij door het spreken of niet spreken van een taal gediscrimineerd wordt. Mijn ouders waren arm en konden mij niet verder helpen met studeren. Ik had vrienden in Nederland, maar er was toen geen fax, geen telefoons, helemaal niks. Via via ben ik in contact gekomen met vrienden in Nederland en toen ben ik vanuit Turkije vertrokken naar Nederland. Met de trein ben ik eerst naar Belgrado in Joegoslavië gereisd en de tweede dag ben ik naar Nederland gegaan. Het enige wat ik wist over Nederland toen was Johan Cruijff en Ajax. Meer wist ik niet.’

Wat betekent de HTIB en wat deden jullie daar precies?
‘HTIB betekent de Turkse arbeidersvereniging in Nederland. H betekent Holland, T betekent Turk, I betekent arbeiders, B betekent vereniging. Die hebben wij opgericht op 7 juli 1974, dit jaar bestaat de vereniging 50 jaar. Wij hebben de HTIB opgericht toen de eerste Turkse migranten naar Nederland kwamen. Nederland had arbeiders nodig en Turkije had werkloosheid. Toen heeft Nederland arbeiders uit Turkije hiernaartoe gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog moest Nederland opnieuw opgebouwd worden, maar er was niet genoeg mankracht. Daarom waren de arbeiders nodig uit Turkije. Ik werkte toen met een Nederlandse collega in een fabriek. Elke week kregen wij toen ons salaris in een envelop. Toen vroeg hij aan mij wat ik verdiende per week. Dat was honderdachtenzestig gulden. Mijn Nederlandse college verdiende tweehonderdtachtig gulden. Dat was ongelijkheid. Vanaf toen hebben wij een vereniging opgericht met het idee om op te komen voor de belangen van de gastarbeiders. Sinds die tijd strijden wij voor alle vormen van ongelijkheid, positie van de vrouw, positie van de jongeren, noem maar op.’

Vindt u Nederland of Turkije leuker?
‘Als je het hebt over het klimaat, de zon, het strand. Tuurlijk, dan is Turkije mooi. Maar als je vraagt: ‘Waar wil je leven?’ Dan zeg ik Amsterdam, Nederland. Mijn wortels zijn in Turkije. Ik ben daar geboren en al mijn vrienden heb ik achtergelaten. Nu is het leuk voor mij als vakantieland. En bepaalde dingen, over de mensenrechten, over Koerdische problemen, Armeense problemen, Christen-Turken… Dat zijn gigantische minderhedenproblemen. Dat vind ik jammer aan Turkije. Iedereen heeft recht op zelfbeschikking. Je moet zelf kunnen bepalen wie je bent. Dat moet niet van bovenaf opgelegd worden.’
‘Ik was 18 jaar toen ik vertrok. Ik woon nu al vijftig jaar in Amsterdam. Nu mis ik Amsterdam als ik naar het buitenland toe ga. De oude burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan, was een keer bij een vergadering van de HTIB. Hij zei: ‘Ik ben de rijkste man van de wereld!’ Iedereen keek verbaasd naar hem. Hij zei: ‘In mijn stad wonen honderdtachtig nationaliteiten. Als ik over straat loop, ruik ik alle keukens van de wereld, alle muziek van de wereld, alle talen van de wereld. Wat wil je nog meer?’ Daarom leef ik graag in Amsterdam. Jullie, onze toekomst, moeten proberen de stad nog verder te brengen. Mooier te maken. Dat is jullie taak.’

Als je terug zou gaan naar uw dorp in Turkije, zou u dan het leven daar beter maken?
‘Natuurlijk wil ik dat doen. Maar of ik die mogelijkheid krijg, weet ik niet. Dat kan je niet zelfstandig bepalen om scholen op te richten bijvoorbeeld. Daar heb ik toestemming voor nodig van de overheid. Als ik elke ochtend uit mijn bed stap en naar mijn werk toe ga, vraag ik me af wie ik vandaag zal ontmoeten, wat ga ik leren, wat kan ik voor anderen betekenen? Dat is mijn motivatie geweest, altijd al. Ik leer nog steeds elke dag.’

 

 

Erfgoeddrager: Donovan

‘Als je je huiswerk niet had gedaan, kreeg je slaag’

Admiraal de Ruyterschoolleerlingen Pepijn, Donovan en Amin interviewen Roy Carter (1958) bij hem thuis. Meteen bij binnenkomst is het al gezellig. Roy heeft speciaal voor het bezoek de Surinaamse vlag aan de kast gehangen en de koektrommel geopend op tafel gezet. ‘Je mag meer dan één koekje, hoor,’ zegt hij nadrukkelijk. Daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt. Roy wacht niet de eerste vraag af en begint meteen te vertellen.

Het verhaal van mijn familie begint vanaf het moment dat de slavernij in Suriname werd afgeschaft. Er waren nog steeds mensen nodig om te werken, maar die mochten ze niet meer uit Afrika halen. Toen gingen ze naar India, daar wonen Hindoestanen, mijn familie. Nederlandse handelaren gingen de dorpen in en als ze een sterke jonge man of vrouw zagen dan namen ze die gewoon mee. Ze zeiden: “Wil jij naar een land waar heel veel goud is?” en dan zetten ze je op de boot. Het was drie, vier maanden varen naar Suriname. Met diezelfde methode hebben ze ook mensen uit Indonesië meegenomen om te gaan werken op de plantages waar eerste de mensen uit Afrika werkten.’

Is er nu nog steeds slavernij?
‘Ja, in landen als Qatar en Dubai wel. Daar halen ze mensen uit arme landen om er te werken, bijvoorbeeld bij het voetbalstadion van het WK nu. Die mensen zijn eigenlijk ook slaven. Ze krijgen misschien maar 1 euro voor een dag werken. Slapen, wakker worden, werken en weer slapen. Dat is alles dat ze doen.’

Hoe was het vroeger bij u op school?
‘Ik kreeg veel straf, hoor. Ik gooide propjes, ik luisterde niet. Ik ben een keer door de juf in het bezemhok gestopt. En als ik m’n lesje niet had gemaakt, dan gaf de meester me een pakslaag, dan zei hij, zoals ik nu tegen jou zeg: “Donovan, kom maar hier!” En dan kwam het pak slaag, met een liniaal van hard hout. Als ik mijn huiswerk niet had gemaakt, trok ik twee of drie broeken over elkaar aan. Maar als ik het wel had gedaan, ging ik vooraan zitten en hielp ik de meester met het pak slaag; dan hield ik de leerling voor hem vast. In Suriname waren ze heel streng, je kreeg snel strafwerk. Dat systeem van heel streng zijn, is echt iets van vroeger.’

Wat was u favoriete eten in Suriname?
‘Bami, nasi, saté en saoto, dat is soep. Ik at elke dag na school bami. Dat kocht ik bij een Javaanse mevrouw. Soms kocht ik voor 25 cent snoep. Dan had ik mijn zakken vol en vroegen de kinderen of ik snoep had. “Nee, hoor,” zei ik dan. Ja, ik was wel een gierig kindje, dat was niet goed van mij want je moet alles delen. Dat heb ik later wel geleerd.’

Hoe vond u het in Nederland?
‘In Nederland vond ik het ongelooflijk! Iedereen mocht hier doen wat hij wilde, terwijl ik was opgegroeid met dat van alles niet mocht. Ik mocht bijvoorbeeld geen Surinaams praten, alleen Nederlands. En je moest altijd luisteren naar oudere mensen. Ik was bang voor hen. Hier waren ze veel minder streng. Kinderen noemden de meester gewoon bij de voornaam. In Suriname kende ik de voornaam van de meesters niet eens. In Suriname dacht ik ook dat alle Nederlandse mannen een colbertje droegen; ik wist niet dat er ook Nederlandse mannen waren die vuilnisman waren of zelfs zwerver. Alle Hollandse mensen die wij kenden in Suriname waren dominee of leraar. Veel mensen die uit Suriname wilden naar Nederland, want dat was het land waar de dominees en de leraren vandaan kwamen. In Nederland ben ik het leger ingegaan. Zo leerde ik met allerlei soorten mensen omgaan. Met jongens uit Friesland, uit Groningen, Den Helder, Rotterdam. We leerden er discipline. Op tijd opstaan, je kamer schoonmaken. Dat heeft mij erg geholpen in het leven.’

Erfgoeddrager: Donovan

‘Bij alle hobbels deed mijn buik pijn’

Carel Wiemers had het leuker gevonden als hij Nora, Donovan en Mauro persoonlijk had kunnen ontmoeten. Nu moet het interview met de kinderen van de Dongeschool via Skype vanwege de coronacrisis. Maar meneer Wiemers is wel blij met mails die de kinderen hem hebben gestuurd. ‘Wat jullie nu meemaken in de coronatijd is niet leuk’, zegt hij. ‘Maar ik wil jullie meegeven dat je in vergelijking met de oorlogstijd nu wel alles nog kunt kopen. Het had veel slechter kunnen zijn.’

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was pas vijf toen de oorlog begon en ik woonde in Amsterdam, in de Vechtstraat. Later in de oorlog ging ik naar een boerderij op de Veluwe. Mijn ouders wilden dat graag omdat daar voldoende voedsel was. Ik heb er een hele fijne tijd gehad. Het was een hele lieve familie. Op school in Amsterdam had ik veel vriendjes, maar omdat ik op en neer ging naar de Veluwe was het moeilijk om vriendjes te behouden. Ik had niet echt een vaste plek. We speelden met van allerlei dingen. Alles was schaars, maar we waren creatief. We konden niet naar een speelgoedwinkel dus maakte ik een voetbal van een krant met een touw eromheen. En met een oude fietswiel en een tak speelden wij. Er was amper iets te koop.’

Waar ging u naar school toen u in de Vechtstraat woonde?
‘Wanneer ik in Amsterdam was, ging ik naar school in de IJsselstraat. In de winter was het erg koud. De school had geen verwarming en ik moest een dikke winterjas aan, wollen muts op en handschoenen aan. Het vroor soms wel tot -10 en dan mochten we naar huis. Een keer ging het luchtalarm af en moesten we een portiek in. Daar zaten we wel twee uur terwijl we op school hoorden te zitten. Later in de oorlog pikten de Duitsers onze scholen in. Door al deze voorvallen heb ik weinig scholing gehad. Naar school gaan was dus eigenlijk rampzalig.’

Ben u wel eens ziek geweest in de oorlog?
‘Aan het einde van de oorlog, in 1944, kreeg ik een blindedarmontsteking. Ik moest naar het Onze Lieve Vrouwegasthuis met paard en wagen omdat de Duitsers de ambulances hadden ingepikt. Ik zat op die wagen met pijn in mijn buik en bij alle hobbels deed het me pijn. In het OLVG werd ik geopereerd en ik mocht twee weken lang niemand zien. We kregen daar twee droge boterhammen per dag. In een briefje aan mijn ouders schreef ik dat het goed met me ging, maar dat ik maar twee droge boterhammen kreeg. De zuster zei dat ik dat beter kon weggummen omdat mijn ouders anders bezorgd zouden zijn.’

Heeft u nare dingen gezien in de oorlog?
‘Op een keer toen ik in Amsterdam was, hoorden mijn broer en ik lawaai buiten. Het was midden in de nacht. We keken stiekem door de gordijnen naar buiten en zagen Duitsers die aan de overkant van de straat aanbelden. Ze haalden mannen uit huis en namen ze mee, later zijn deze mannen geëxecuteerd. Ik vond het heel angstig om te zien. De Duitsers gebruikten de boerderij waar ik woonde als ziekenhuis voor gewonde Duitsers. Soms zelfs met ontbrekende ledematen. We mochten daar niet naar kijken, maar dat deden wij natuurlijk toch. Het was heel akelig om te zien. Ik was ook eens op weg naar mijn pianoles, maar ik was iets te laat. Toen ik aankwam, zag ik dat de Duitsers mijn Joodse lerares en haar moeder meenamen. Ik zag hoe haar moeder, een vrouw van 80 jaar die moeilijk ter been was, zo van de trap werd gesleurd. Het was afschuwelijk om te zien. Dat kun je toch niet voorstellen… Mensen werden behandeld als oud vuil.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892