Erfgoeddrager: Dirk

‘Ronny mocht niet meer met Joodse kinderen spelen’

Mirjam Elias vertelt over haar man Ronald (Ronny), die 6 jaar was toen de oorlog begon. Ze wordt geïnterviewd door Valentijn, Dirk en Uma. Ze komen met de tram van de Asvo-school in het centrum van Amsterdam naar het huis van mevrouw Elias. De woning staat vol mooie kunst en foto’s en er is zelfs een flipperkast.
Ronny woonde boven het hotel van zijn ouders, hotel Atlantic, waar nu hotel Notting Hill is (Westeinde 26). Over Ronny en zijn jeugd in de oorlog heeft mevrouw Elias een kinderboek geschreven: Het Verlaten Hotel. Ook is er bij de oude school van Ronny een kindermonument onthuld, over de vriendschap tussen de Joodse en niet-Joodse kinderen van de school.

Kunt u iets vertellen over het hotel?
‘Het hotel van Ronny’s ouders was heel belangrijk voor het verzet. Aan het begin van de oorlog zaten er veel Joodse vluchtelingen uit Duitsland, beroemde schrijvers en topsporters. Op een gegeven moment moest Ronny’s vader een bordje‘ Verboden voor Joden’ ophangen. Maar dat weigerde hij. Toen kwam er een grote vechtpartij met de knokploeg van de NSB. Het hotel lag in puin. Na afloop dacht iedereen dat Ronny’s vader wel zou worden opgepakt, hij had zijn koffertje al klaarstaan. Maar dat gebeurde niet. Ronny’s oom was een hele goede biljarter en lunchte en biljartte altijd met hoge Duitse officieren, en die hebben hem gered. Uiteindelijk moest Ronny’s vader excuses aanbieden voor de vechtpartij aan de man van de NSB, maar, heel bijzonder, die man moest dat ook aan zijn vader. En het hotel werd niet verboden voor Joden, maar het een ‘Joods hotel’, waar dus alleen Joden mochten komen. Terwijl Ronny’s ouders helemaal niet Joods waren.

Later werkte Ronny’s vader nog meer samen met een van die hoge officieren om stempels te vervalsen. Die heeft Ronny ontdekt in een tafel in zijn speelkamer, die zaten daar verborgen. En in het hotel zaten allemaal kunstenaars ondergedoken. Onder het plafond was een schuilplek voor ze.’

Kon Ronny in de oorlog gewoon naar school?
‘Hij was niet Joods. Maar de meeste kinderen met wie hij speelde, bleken wel Joods te zijn, en toen mocht hij ineens niet meer met ze omgaan. Hij zat op de school waar vroeger de Asvo zat. Die school is in de oorlog in tweeën verdeeld, met een muur er dwars doorheen. De Joodse kinderen moesten naar de achterkant en de niet-Joodse kinderen naar de voorkant: de achterkanters en de voorkanters. Ze gooiden briefjes naar elkaar en zongen liedjes over de muur heen. En de juffen bleven met elkaar kletsen door een deur, tot ze werden verraden en dat niet meer mocht. Toen was het echt afgesloten. Steeds meer kinderen verdwenen van de achterkant. Ze waren ondergedoken of weggehaald met een vrachtwagen. Ronny zag dan wel eens na afloop een verhuiswagen hun huis leeghalen.

De achterkanters werden na school vaak opgewacht door kinderen van de Jeugdstorm. Zij kwamen met stokken en kettingen over de brug van de Reguliersgracht de Joodse kinderen opwachten. Ronny en de andere voorkanters gingen de achterkanters helpen, en zo ontstond er een grote vechtpartij tussen de achterkanters en voorkanters tegen de kinderen van de Jeugdstorm. De voorkanters hadden allemaal stenen en takken uit het plantsoen mee. Ronny was een dromerig jongetje, maar toen was hij zo kwaad dat hij heel erg sterk werd.’

Had Ronny veel vrienden in de oorlog?
‘Ronny raakte bevriend met een jongetje dat aan de overkant van zijn straat ondergedoken zat in een kelder. Hij heette Willy. Ronny kwam elke dag bij hem spelen, en dan speelden ze de moord op Willem van Oranje na op de trap van de kelder. Hij nam ook altijd zijn geschiedenisboek naar hem mee, dat boek heb ik nog. Ze moesten heel voorzichtig zijn en Ronny mocht het aan niemand vertellen, ook niet aan zijn beste vriendjes. Wat een geheim om te hebben als je 6 jaar was! Ronny gaf Willy twee konijnen om wat gezelschap te hebben als hij zelf overdag op school zat. En Willy schreef op het kelderraam ‘dag Ronny’. Maar Willy werd verraden en opgepakt. Hij wilde toen zijn konijnen teruggeven aan Ronny maar die lag die nacht in het ziekenhuis en was er niet. Ronny had hier zijn hele leven zoveel verdriet van dat hij bijna alles over Willy had verdrongen. Maar hij vertelde mij er tijdens het schrijven van het boek toch over, en samen hebben we toen onderzoek gedaan. Willy bleek Willy van Biene te heten, en hij is vermoord in Auschwitz toen hij 12 jaar was.’

Erfgoeddrager: Dirk

‘Na deze bomaanslag was ik doodsbang’

Harry Sablerolle wordt via Google Meet geïnterviewd door Dirk, Feye en Merlijn van OBS de Weidevogel. Vanwege corona kunnen ze elkaar jammer genoeg niet in het echt ontmoeten. Meneer Sablerolle was 6 jaar toen de oorlog begon en heeft nog veel herinneringen.

 

Wat voor spelletjes speelde u tijdens de oorlog?
‘Ik speelde buiten op straat. Ik woonde in de Eksterstraat in Noord en speelde toentertijd vooral met mijn vliegende Hollander, een vierwieler met een hefboom waardoor je vooruit kwam en dan stuurde ik met mijn voeten. Het was een doodlopende straat met maar één auto, niemand had in die tijd een auto. Die auto had een groot gat in de deur, die was beschoten bij Schiphol door de Duitsers.’

Hoe oud was u toen er een bom viel op de Ritakerk?
‘Ik was negen jaar oud en zat die dag met vijfhonderd kinderen in de Ritakerk. Er was luchtalarm waardoor we de kerk niet uit mochten na de dienst. Ik hoorde een verschrikkelijk gegier en daarna een vreselijk lawaai toen de bom insloeg, en daarna werd het donker. Ik dook in elkaar en wilde zo snel mogelijk de kerk uit. Onderweg naar buiten kwam ik een hysterische vrouw tegen die mij omver duwde, waardoor ik op de grond viel. Achterin de kerk was er een man die mij naar buiten heeft getild, waarna ik huilend naar huis ben gelopen. Er zijn elf doden gevallen, de jongens die misdienaar waren en achterin stonden. De bom sloeg door het dak heen en heeft zich in de grond geboord, dat is ons geluk geweest. Mijn broer die misdienaar was, mocht die dag niet van mijn moeder naar de kerk omdat hij in de rij moest staan voor bonnen. Dit heeft zijn leven gered.Na deze bomaanslag was ik doodsbang. Die angst is nooit meer weggegaan. Ook nu heb ik nog steeds doodsangsten bij harde knallen.’

Waar ging u vroeger hout sprokkelen?
‘Er was een fabriek met oorlogsmateriaal vlak bij de Meeuwenlaan. Achter de hekken van dat fabrieksterrein lagen blokjes met geteerd hout. Het was een hele strenge winter, we hadden kachels thuis maar geen brandstof om te stoken. Op dat terrein ging ik hout pikken zodat we het thuis warm konden maken. Het terrein werd streng bewaakt door Duitse soldaten die daar met waakhonden rondliepen. Ik moest voorzichtig zijn zodat ze mij niet betrapten. Om eerlijk te zijn deed ik dat heel erg goed en kon ik via de schuilkelder ontsnappen aan de Duitse bewakers. In de oorlog haalden de mensen zelfs het hout tussen de bielzen van de trambaan uit om hun kachels thuis te kunnen stoken.’

Hadden jullie een onderduiker in huis?
‘Gerard ter Raai uit Brabant, een boerenjongen, zat bij ons ondergedoken. Die moest werken voor de moffen in de betonnen bunkers aan de kust, om de geallieerden tegen te houden. Tijdens de spoorwegstaking kon hij niet meer naar huis vanuit Amsterdam en toen mocht hij van mijn vader bij ons thuis wonen. Hij was absoluut niet bang en ging met enige regelmaat na acht uur, als de avondklok al in was gegaan, de straat nog op waar hij katten en honden roofden die we thuis opaten. Tijdens die spoorwegstaking ben ik vier maanden in Lutjebroek gaan wonen bij een gezin op het platteland dat mij goed te eten kon geven. Ik kan me nog herinneren dat mijn vader lopend de weg heeft afgelegd en ik op de slee erachter, wel 50km lang. Dit was al aan het einde van de oorlog.

‘De bevrijding heb ik vanuit Lutjebroek meegemaakt. Ik weet daar niet meer zoveel van behalve dat we langs de straat stonden en er een kar langs kwam met een kappersstoel erop. Daar zaten twee meisjes op die kaal geschoren werden en daarna verf op hun hoofd kregen. Dat vond ik wel zielig want zij konden er ook niks aan doen dat ze verliefd werden op een Duitse soldaat. Want ook de Duitse soldaten wilden niet altijd hun werk doen, maar als ze weigerden werden ze doodgeschoten, dan werden ze tegen de muur gezet en riepen ze ‘vuur’, waarna ze werden doodgeschoten.’

Erfgoeddrager: Dirk

‘We mochten om beurten het pannetje uitlikken’

Dirk, Kim, Anouck en Jelle van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord komen aan in Oostzaan, waar Koos Jongert en zijn vrouw ze opwachten. Een tafel met een hoop lekkere dingen… Wat een verschil met de verhalen die meneer Jongert, aangevuld door zijn vrouw, even later vertellen… met honger naar bed.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en ik woonde in Oostzaan, maar ik heb de eerste jaren niet veel van de oorlog meegekregen. Pas op mijn zevende snapte ik een beetje wat er gaande was. In Oostzaan was het redelijk rustig, maar in Amsterdam gingen de Duitsers als gekken tekeer. Ze haalden mensen uit hun huizen, niet alleen Joodse mensen maar ook jonge mannen om in Duitsland te werken. Mijn vader vertelde wel eens wat, bijvoorbeeld dat hij moest wegrennen als die overvalwagens eraan kwamen. Ik herinner me ook dat er Duitse propaganda-auto’s kwamen, met muziek. Je moest dan als kind liedjes zingen, achter die auto lopen en dat werd gebruikt voor een film in Duitsland. Zo lieten ze zien hoe goed die Duitsers waren en dat de kinderen in Nederland zo blij waren. Dat hoorde je later van je ouders. Ik weet ook nog dat ik een keer met mijn vader aan het roeien was, toen de Fokkerfabriek werd gebombardeerd. Mijn vader heeft de roeiboot op het land getrokken en de boot omgedraaid zodat wij eronder konden liggen om te schuilen. Ik vond het erg spannend.’

Waar speelden jullie mee tijdens de oorlog?
‘Tijdens de oorlog was er weinig speelgoed want de Duitsers namen alles in. Het enige speelgoed dat er nog was, werd in de kachel gegooid. Soms maakte de kinderen zelf speelgoed door touw en oude sokken in elkaar te wikkelen. Je kon wel overal buiten voetballen want verkeer was er niet, geen auto’s…niks. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. Er kwamen wel Duitsers langs om te kijken of je geen radio had. Dan kwamen ze met zo’n grote helm op, dat zie ik nog zo voor me… ‘Haben sie ein Radio hier?’ En dan zei mijn moeder tegen ons dat we maar lekker moesten buitenspelen.’

Wat at u in de oorlog?
‘In de tijd van de Hongerwinter had ik bijna geen eten, we aten vooral wat waterige soep, bloembollen stamppot en het liefst kool. Als je dat stampte door je aardappel, leek het nog best wat en at je er drie keer van. Ik was met een zuster en een broer en we mochten om beurten het pannetje uitlikken. Zo ging dat. Aan het einde van de oorlog werden er voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. Ze landden meestal in het weiland of in de sloot. We woonden tegenover de Kolk en dan gingen wij met een stelletje jongens uit de buurt het land in om die pakketten op te halen. Dat vond je natuurlijk geweldig, al moest je oppassen dat je niks op je kop kreeg. Anders was je dood want er zaten ook hele grote blikken in. Soms zat er iets leuks bij: een kauwgompje of zo, zo lekker en gewéldig vond je dat dan. Die pakketten moesten naar een geheime plek worden gebracht, waar ze dan verdeeld werden. Dat gebeurde in heel Noord-Holland. Mijn vader had een fiets met houten banden en daarop reed ‘ie helemaal naar Schagen. Dan zeiden we ‘pa ga je weer een zakkie duffe meelde halen’, zo noemden we dat. Wat een humor he…’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892