Erfgoeddrager: Dion

‘Assendelft was rustig, maar wel in oorlog.’

Op 2 november 2021 werd Bets Worp van 92 jaar geïnterviewd door Kayra, Dion, Begüm, Samad en Meyra van groep 7 van ICBS De Windroos. In de aula van de school staat een tafel met een rood-geruit tafelkleedje. Als de kinderen binnenkomen willen ze graag horen wat Bets heeft meegemaakt.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Het was al een aantal jaar spannend in de landen om Nederland heen, want Duitsland was al bij verschillende landen binnengevallen. We hoorden ’s morgens om zeven uur via de radio dat Rotterdam gebombardeerd was. Wij woonden in Assendelft, tussen de boerderijen. Ik woonde daar met mijn vader, moeder en mijn zus. Zij is vier jaar ouder dan ik. In Assendelft is één keer een bombardement geweest. Dat was midden in de nacht in het weiland, en er was niet veel stuk. Wel waren er ramen kapot en zagen we dat er scherven in de muur zaten. We hoorden een harde knal en zijn toen midden in de nacht naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand was. In Assendelft gebeurde in de oorlog niet zoveel. De Duitsers waren veel meer geïnteresseerd in de grote steden. Over het bombardement in Assendelft werd na twee dagen al bijna niet meer gesproken: men ging over tot de orde van de dag.’

Wat deed u op een dag in de oorlog?
‘Ik was 11 toen de oorlog begon. Ik zat toen op de basisschool. Mijn vader zei dat het verstandig was een jaar langer op de basisschool te blijven. Als ik dan naar de middelbare school moest, was de oorlog waarschijnlijk wel over. Dat viel natuurlijk tegen. Uiteindelijk ben ik naar de middelbare school gegaan in Zaandam. Dit was de Vakschool voor meisjes. Ik ging daar op de fiets heen. Gelukkig had ik een goede fiets. Mijn vriendinnetje had een fiets met houten banden. Dat reed een stuk moeilijker dan mijn fiets met luchtbanden.  Mijn moeder zei altijd: “Als er op school kinderen honger hebben, dan geef je je brood maar aan hen. Jij kunt ’s avonds wel nieuw brood krijgen.” De kinderen in Zaandam hadden veel meer honger dan wij. Wij woonden tussen de boeren en kregen van hen groenten of tarwe. Mijn vader had een machine gemaakt waarmee hij van de tarwe meel kon maken, waardoor we altijd brood konden bakken. We bakten eten op een ‘blikfabriek’. Dit was een soort kachel waar een plaat bovenop lag, waar je op kon koken. Daar bakten we ook brood op.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Nee, dat viel wel mee. Assendelft was een rustige plaats We speelden in de oorlog ook gewoon buiten. Er waren dan wel soldaten, maar zij deden ook alleen maar wat hun werd opgedragen

..

Erfgoeddrager: Dion

‘Die boer en boerin wilden mij wel in huis nemen’

Herman Herders woont vlakbij basisschool Het Wespennest in Amsterdam-Noord. Dus Dion, Suus, Koen en Estefano kunnen op de fiets naar hem toe, gewapend met vragen en een bos narcisjes. Zijn huis is even zoeken omdat hij in een oude school woont die nu is omgebouwd tot een bejaardenhuis. Een medebewoner zegt dat de kinderen het rustig aan moeten doen en dat doen ze. Meneer Herders woont helemaal boven op zolder, in een appartement vol met foto’s van zijn kinderen en kleinkinderen. En een speciale tafel met bloemen en kaarsen voor zijn overleden vrouw die zijn oogappel was.

 

Uw vader is doodgeschoten in de oorlog, hoe ging dat precies?
‘Mijn vader was glazenwasser en lapte onder andere de ramen bij een hoofdkantoor van de SS. Hij deed de binnenramen en de buitenramen. Tijdens zijn werk hoorde hij veel van wat de moffen wilden gaan doen. Met moffen bedoel ik de Duitsers, en ik noem ze nog altijd zo. Mijn vader zat bij het verzet. Soms kwamen mensen van de ondergrondse bij ons thuis en dan vertelde mijn vader wat hij had gehoord. En zo konden ze er bijvoorbeeld voor zorgen dat mensen op tijd konden onderduiken. Ons appartement was in een huis met nog vijf andere appartementen. Op één hoog woonde een NSB’er, een Nederlander die aan de kant van de Duitsers stond. Het was een klein, miezerig mannetje dat zich heel wat voelde in zijn NSB-uniform. Hij heeft mijn vader verraden. Ik ging altijd met mijn vader mee naar zijn werk. Dan zat ik op de kar toe te kijken wat hij deed. Op een dag toen mijn vader weer ramen lapte bij het SS-hoofdkantoor, kwam een SS’er in een rood uniform naar buiten en die schoot zo mijn vader neer. Ik was toen 4 jaar oud. Daarna moest ik alleen naar huis lopen, van zuid naar oost. En daar moest ik vertellen dat mijn vader was doodgeschoten. Ik had twee broers en twee zussen. Mijn broers en ik hebben toen de NSB’er aangepakt. We hebben de trap ingezeept met groene zeep om 6 uur s ochtends en het springtouw van mijn zus aan de trap geknoopt. De NSB’er kwam naar buiten, gleed uit over de zeep en zo hebben wij hem in het touw aan de trap gehangen. Dat is zijn dood geworden. Mijn broers en ik waren zo bang dat we zouden worden gepakt, dat we meteen erna zijn gevlucht, in onze korte broeken en een jasje. Onze moeder wist daar niets vanaf. Ik was 4 jaar en mijn broers 9 en 10 jaar oud.’

Jullie zijn dus gevlucht en waren ineens zwervers geworden. Hoe ging dat verder, waar gingen jullie heen en hoe voelden jullie je?
‘We zijn gaan lopen, zonder eten en in de kou. Het was februari 1942. We zijn richting Alkmaar gelopen en hebben bij drie boerderijen gevraagd om eten en onderdak. Pas bij de derde boerderij, in de plaats Anna Paulowna, kregen we voedsel, na dagen lopen. Die boer en boerin hadden geen kinderen en wilden vooral mij, een schattige 4-jarige, wel in huis nemen. Maar ik zei dat ik alleen wilde als mijn broers ook mochten. Toen mochten we allemaal blijven en daar konden we een jaar wonen. Mijn broers werkten op het land en ik werd vooral verwend door de boer en boerin. Die hebben me ook van alles geleerd.
Op de boerderij waren ook vier Engelse piloten ondergedoken, maar die werden verraden. Toen moesten zij weg en wij ook. We konden naar de broer van de boer in Harlingen. Alleen moesten we daar wel naartoe lopen. Over de Afsluitdijk, die 32 km lang is. Een Duitser die in het wachthuisje halverwege zat, hebben we naar buiten gelokt en een duw gegeven, de dijk af. Toen konden we verder lopen. Op de boerderij in Harlingen konden we ook ruim een jaar blijven, maar ook daar moesten we uiteindelijk weg. We zijn nog op een paar plaatsen kort geweest, tot de bevrijding. Ik heb veel angst, honger en verdriet gekend en ook veel haat tegen de moffen. We waren in elk geval tot ver na de bevrijding bang dat we gepakt zouden worden voor de dood van de NSB’er. Maar daar hebben we nooit meer iets van gehoord.’

Hoe was het toen jullie thuiskwamen?
‘We moesten lang zoeken in Amsterdam voordat we mijn moeder vonden. Ze was ook ondergedoken geweest. Toen we haar vonden was dat niet makkelijk. Zij was inmiddels hertrouwd en had een baby. Ze nam het ons kwalijk dat we niet zijn gebleven na de dood van de NSB’er. Ook mijn zussen kwamen terug. Ineens hadden ze vijf extra monden te voeden en vijf puberkinderen te huisvesten. Na de oorlog mocht ik maar drie jaar naar school. Mijn hoofdmeester wilde mij adopteren zodat ik bij hem kon wonen en verder kon leren, maar dat mocht niet van mijn moeder en stiefvader. Ze wilden dat ik ging werken. Het was niet zo leuk thuis. Mijn broers, zussen en ik zijn vroeg uit huis gegaan. De band met mijn moeder is nooit meer goed geworden. Ze is ook niet op mijn huwelijk geweest.’

Heeft u ook iets positiefs overgehouden aan de oorlog?
‘Ja zeker, vriendschap, broederschap en vertrouwen in goede mensen. Dat wij zo zijn opgevangen en vertroeteld door de boeren is groots. Dat zijn geen vrienden, dat zijn menslievende mensen die er ook alles aan deden het de moffen zo moeilijk mogelijk te maken en de medemens te helpen. En dat ik dit allemaal samen met mijn broers heb gedaan, is ook heel bijzonder. Ze moesten me natuurlijk ook wel eens vooruit helpen als ik geen zin meer had om verder te lopen in de kou. Na de oorlog ben ik nog een keer terug gegaan met mijn broer en cadeautjes naar de boer in Anna Paulowna. Het was heel fijn die mensen weer te zien.’

Erfgoeddrager: Dion

‘Toen werd ik teruggestuurd naar Nieuw Nigerie om voor mijn zieke oma te zorgen.’

De leerlingen Dion, Julius, Robin en Ho Tin interviewden Marion Perk in haar gezellige huisje in het centrum van Zaandam. Marion vertelde de leerlingen hoe zij het vond in Suriname, maar dat ze toch liever in Nederland woont.

Hoe was uw schooltijd in Suriname?

‘Ik ben geboren in Nieuw Nigerie en was de oudste van acht kinderen. Toen mijn vader een baan in Paramaribo kreeg, gingen we verhuizen. Ik zat toen in groep vier van de basisschool.  Mijn oma bleef achter, maar werd ziek. Toen werd ik teruggestuurd naar Nieuw Nigerie om voor mijn zieke oma te zorgen. Dat duurde twee jaar. Al die tijd kon ik niet naar school, dat vond ik jammer. Toen ik terugkwam, werd ik teruggezet in groep vier. Ik was toen twee jaar ouder dan de anderen uit mijn klas. Op de scholen werd er veel over Nederland behandeld, maar niet over Suriname. Onze vaderlandse geschiedenis ging bijvoorbeeld niet over Suriname, maar over Nederland.’

Had u een goede band met uw ouders en de rest van het gezin?

‘Ik vond het leuk om in een groot gezin op te groeien, daardoor had ik altijd wel iemand om mee te spelen. Omdat ik de oudste van de kinderen was, had ik een eigen kamer. Ik had een goede band met mijn ouders. Ze waren wel streng en omdat ik het oudste kind van de familie was, werd ik het strengst opgevoed. Als kinderen werden we niet vrij opgevoed, daarmee bedoel ik dat er als er bijvoorbeeld bezoek van volwassenen kwam, dan mochten wij als kinderen daar niet bij zijn. Vooral mijn vader was heel streng. Toen ik naar Nederland verhuisde, bleef mijn vader in Suriname. Ik durfde toen meer tegen hem te zeggen en ik schreef hem ook dat ik heel dankbaar was dat hij mij goed opgevoed had. Ondanks de afstand raakten we meer verbonden met elkaar. Een keer zag hij schoenen in een winkel die ik sowieso leuk zou vinden, dacht hij. Dus schreef hij me een brief of ik die schoenen wilde. Op mijn dertigste verjaardag kwam hij ook naar Nederland.’

Wat deed u voor werk in Nederland?

‘Ik ging naar Nederland omdat mijn verloofde hier ging studeren. Ik was nog niet getrouwd in Suriname, omdat mijn grootvader vond dat een man eerst een huis en een goede baan moest hebben. Ik trouwde dus pas in Nederland. Ik woonde eerst op kamers, maar op mijn trouwdag gingen mijn kameraden al mijn spullen ophalen. Hier in Nederland werkte ik als onderwijzeres. Ik had een hele grote groep kinderen op het niveau van groep 3. Er zaten kinderen van tien jaar oud tussen, die nog niet konden lezen en schrijven. Ik vond het heel leuk om hen les te geven. Daarnaast heb ik veel vrijwilligerswerk gedaan, en heb er zelfs vorige maand een lintje voor gekregen. Ik was heel verrast, maar ben er best trots op.’

Hebt u spijt van uw verhuizing naar Nederland?

‘Ik woonde eerst zes jaar lang in Amsterdam, dus ik ken daar elke uithoek van de stad. Ik had daar veel buren, dus als ik eten nodig had dat ergens anders niet verkrijgbaar was vroeg ik het gewoon aan hen. Maar ik vind het veel fijner in Zaandam. Het is er rustiger. En nee, ik heb geen spijt van mijn verhuizing naar Nederland. Zes jaar geleden ging ik terug naar Suriname. Ik vond het daar erg leuk, omdat ik daar nog veel vriendinnen heb van school, maar al na drie weken wilde ik al naar huis. In mijn eigen bed slapen.’

 

Erfgoeddrager: Dion

‘In de Van der Pekstraat zagen we mensen graven’

Thea Hoff komt met het openbaar vervoer naar de Klimop. Lexi, Indigo, Jurry en Dion van de Klimopschool in Noord zitten in een lokaal met uitzicht op de Wingerdweg, Varenweg en het nieuwe Mosplein. Mevrouw Hoff wijst aan waar ze als kind naar school liep en vertelt dat er zoveel veranderd is. Waar nu de Klimopschool staat, was destijds nog gewoon park. Wel zagen de huizen aan de Varenweg en de Wingerdweg er in die tijd net zo uit.

Hoe oud was u in de oorlog en wat deed u?
‘Ik was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De eerste jaren zat ik op de kleuterschool en eigenlijk ging het leven gewoon door. Mensen gingen naar hun werk en in het begin was er genoeg te kopen in de winkels, maar dat werd steeds minder. Totdat de levensmiddelen op de bon gingen. Soms kon je geen schoenen kopen bijvoorbeeld, dan moest je maar met te kleine schoenen lopen. Als Nederlands kind was je betrekkelijk veilig. We hebben geluk gehad! Ons huis is niet gebombardeerd en ik had weinig last van de Duitsers. Ik heb wel meegemaakt dat in onze buurt bommen vielen en dat er gegraven werd in de puinhopen. In de Van der Pekstraat zagen we mensen graven om te kijken of er nog mensen onder het puin lag. Dat was eng hoor… Opeens riep iemand dat iedereen stil moest zijn omdat ze iets hoorden. Toen is er nog iemand gered. Ik was nog klein, 6 jaar oud, maar dit herinner ik me goed.’

Heeft uw familie in het verzet gezeten?
‘Mijn zus was veel ouder dan ik en zij werkte voor het verzet. Ze deed koeriersdiensten op de fiets, ze bracht krantjes en verzetblaadjes naar andere verzetsmensen. Die verborg ze onder haar kleren. Het was heel erg gevaarlijk, maar ik wist dat toen natuurlijk niet, daar was ik te klein voor. Ze heeft vreselijk geluk gehad want ze is nooit aangehouden. Ik weet nog wel dat als het luchtalarm afging, we moesten schuilen en soms was dat in het park en soms moesten we naar de schuilkelders. Die schuilkelders waren helemaal niet fijn. Het stonk daar verschrikkelijk dus daar gingen weinig mensen naartoe.’

Kende u Joodse mensen die opgepakt zijn tijdens de oorlog?
‘Op de Kamperfoelieweg woonden vrienden van mijn ouders een aantal huizen bij ons vandaan. Ze waren Joods. Zij hadden geen kinderen. Ook zij zijn opgepakt en afgevoerd. Ze hadden kunnen onderduiken, maar die man zei dat hij gastgezinnen niet in gevaar wilde brengen. Hij vond zichzelf te driftig. Zijn vrouw wilde bij hem blijven en toen is het mis gegaan. In die tijd wisten ze nog niet wat er allemaal zou gebeuren als ze naar een ‘werkkamp’ zouden gaan. We hebben nooit meer iets van ze gehoord. Ze zijn nooit meer teruggekomen. Op de Distelweg moesten de Joodse mensen bij elkaar gaan wonen. Dat heette Asterdorp. De kinderen zaten nog gewoon op school. Zij moesten een heel eind lopen naar de Floraweg. Eerst zagen we dat er dagelijks ongeveer 12 kinderen langskwamen, maar per week zag mijn moeder die groep kleiner worden. Totdat er geen kind meer langsliep. Dit heeft mijn moeder vreselijk aangegrepen. Alle kinderen zijn waarschijnlijk met hun families op een dag opgepakt en afgevoerd naar de vernietigingskampen.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892