Erfgoeddrager: Diaz

‘Ze kon geen emoties toelaten’

Adam, Akari en Diaz uit groep 8B van De Visserschool in Amsterdam-West gaan op bezoek bij Marjan Smook, ze is geboren in 1933. Ze heeft in haar huis een grote vitrinekast, die volstaat met wel meer dan honderd beeldjes van olifanten. Marjan begint meteen met vertellen

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik was pas 7 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik herinner me dat er bommenwerpers overkwamen. Die hebben toen Amsterdam-Noord gebombardeerd. Nog steeds vind ik het moeilijk als vliegtuigen door de wind laag overvliegen om te landen op Schiphol. Ik wist niet dat ik Joods was. Ik zat bij Anne Frank op school, maar zij zat een paar klassen hoger.  Op school gebeurden vreemde dingen. Zo verdwenen er Joodse kinderen en niemand durfde ernaar te vragen, maar iedereen wist dat ze waren meegenomen.Overal in de stad hingen bordjes met ‘Verboden voor Joden’. Mijn moeder moest een Jodenster dragen. Zij droeg een jas met lange revers, waarachter zij die ster verborg en dan kon ze stiekem met ons naar het park, maar dat was wel heel erg gevaarlijk. Mijn vader was niet Joods, maar kon er niet meer tegen. Hij heeft het gezin in 1942 verlaten. Mijn moeder stond er dus helemaal alleen voor.’

Hoe was het voor uw moeder in haar eentje voor u te zorgen?
Uiteindelijk kon mijn moeder niet meer voor ons zorgen. We zijn toen naar boerengezinnen in het oosten van Nederland gebracht. Achter het centraal station stond mijn moeder ons uit te zwaaien. De boot stak ‘s nachts het IJsselmeer over, want de Duitsers mochten ons niet zien. In Ommen wachtten we in een gymzaal van een schoolgebouw op de gezinnen, die ons zouden komen adopteren. Ze keken dan waar je het beste paste. Mijn zusje werd snel meegenomen door mensen met een naaiwinkel en heeft het daar geweldig gehad. Ik was toen 9 jaar en werd geadopteerd door een gezin met een dochtertje met het syndroom van Down. Zij wilden graag een vriendinnetje voor hun dochter Dika. Toen iemand uit een andere stad mijn kleine broertje mee wilden nemen, ben ik heel hard gaan gillen, totdat er een postbode binnenkwam. Hij zei: ‘Wat is hier aan de hand?’ Ik vertelde in tranen mijn verhaal waarop hij zei: ‘Ik ga jouw broertje meenemen en je mag elke dag komen kijken of het goed met hem gaat.’

Hoe was het om bij het adoptie-gezin te wonen?
Helaas klikte het niet zo heel erg met Dika, dat vonden mijn adoptieouders heel erg jammer. Ik herinner mij nog goed dat Dika alleen tegen de muur van de kerk stond, terwijl ik met andere kinderen speelde. Ik voel me daar niet echt schuldig over, ik was nog maar een kind. Maar het voelt ook niet fijn. Ik had het niet goed bij dit gezin en herinner mij dat ik een keer buiten de deur ben gezet. Daar stond ik in de kou in de tuin en toen ben ik heel hard gaan gillen totdat er een buurman kwam. Ik heb hem het verhaal van Dika verteld. Hij zei: ‘Ik weet dat je het niet fijn hebt daar, ga maar terug naar binnen, wees lief. Het is nu te druk bij ons, maar als onze baby is geboren, kun je bij ons wonen.’ En dat is gebeurd.

Hoe was de bevrijding?
‘Ik woonde bij het nieuwe gezin tot we op 11 april 1945 werden bevrijd door de Canadezen. Tijdens die bevrijding werd het huis heel zwaar beschoten door de Duitsers. We zijn toen gaan schuilen in de schuilkelder in de tuin. Mijn adoptievader is toen heel kwaad geworden, omdat ik van de spanning veel moest plassen. Dan moest ik er steeds naar buiten en dat was heel gevaarlijk. De volgende dag waren de Duitsers vertrokken. Toen we in ons huis kwamen, zagen we dat er kogelgaten in de kussens van het bed zaten. Als we daar hadden geslapen dan hadden we dat niet overleefd.

Heeft u uw moeder nog terug gezien?
In totaal zijn er 64 mensen uit mijn familie vermoord. Maar wij hebben alle drie de oorlog overleefd. Mijn moeder is ons niet meteen komen ophalen. Waarschijnlijk omdat ze nog niet meteen voor ons kon zorgen. Pas in augustus 1945 kwam mijn moeder naar Ommen. Ik had in mijn hoofd een hele mooie vrouw gemaakt van mijn moeder met mooie donkere krullen. Maar toen ik haar zag, schok ik heel erg; daar stond een heel mager oud vrouwtje met grijs haar. Ik herkende haar niet. Ik ging expres met een accent praten, dan leek het alsof ik niet bij haar hoorde. Het beeld van mijn moeder die me heel wanhopig aankijkt, zie ik nog altijd voor me.’

Heeft het iets met u gedaan, de oorlog?
Het heeft vooral veel met mijn moeder gedaan, ze was een goede moeder in praktisch opzicht. Ze heeft heel goed voor ons gezorgd. Maar het was alsof er een glaswand tussen haar en de kinderen zat. Ze kon geen emoties toelaten en knuffelde nooit met ons. Dat voel je wel als kind.’

Erfgoeddrager: Diaz

‘Thuis had hij horrorverhalen over Surinamers gehoord’

In een lokaal op het OSB ontmoeten Diaz, Obed, Jeen, Abel uit de derde klas de 68-jarige Waldy Neijhorst. Waldy zet vooraf de stoelen in een kringetje, om het contact zo informeel mogelijk te laten verlopen. Achter de leerlingen zet hij een grote banner neer, met een foto van zichzelf als succesvol ondernemer erop. ‘Daar heb ik hard voor gewerkt, succes krijg je niet cadeau, je moet er hard voor werken,’ is zijn les.

Toen u 13 jaar was verhuisde u van Curaçao naar Suriname, waarom?
‘Mijn vader was voor zijn werk als elektricien bij Shell van Suriname naar Curaçao verhuisd, omdat ze daar arbeiders zochten. Mijn ouders waren al best oud en toen ik dertien jaar was, ging mijn vader met pensioen en verhuisden we terug naar Suriname. Daar werd ik op een dag op straat door een basketbaltrainer ontdekt. Ik was een lange jongen; de trainer zag me en vroeg of ik mee wilde trainen. Ik bleek getalenteerd en heb jarenlang op hoog niveau gebasketbald.’

Merkte u iets van het koloniale systeem in Suriname?
‘Omdat ik aardig kon basketballen had ik het makkelijk in Suriname, maar discriminatie op kleur was er wel. Mijn moeder had een
levensfilosofie: focus je niet op één doelgroep, probeer ook andere mensen in je leven te betrekken. Dat waren overblijfselen van de koloniale gedachte. Zij moedigde me aan om witte vrienden te maken. Als kind dacht ik daar niet zo over na. Maar als je lichter van kleur was, kon je sneller een bepaalde positie in Suriname veroveren. Ik had daar toen geen mening over, voor mij was het een levensfilosofie. Pas later realiseerde ik me dat het discriminatie was op kleur.’

Hoe was het om in Nederland te komen wonen?
‘Ik was opgevoed met het idee dat Hollandse mensen superintelligent waren. Mijn vader had altijd een soort adoratie voor de Nederlanders. Dat kreeg je mee als kind. Tot ik in Nederland kwam wonen en tijdens mijn opleiding naast een Hollandse jongen zat die niet kon rekenen. Toen dacht ik: wat is dit? Ik ging toen aan mezelf twijfelen: dat hij iets wist dat ik nog niet wist. Mijn overtuiging was: hij is blank, hij moet alles kunnen. Achteraf bleek dat hij op de opleiding zat, omdat zijn vader directeur was van het Ministerie van Onderwijs. Dat was mijn eerste confrontatie met wit privilege en mijn eigen manier van denken. Ik vond het ongelofelijk dat een witte jongen dat niet kon. Als je niks doet dan word je vuilnisman, zeiden mijn ouders altijd. Als je niet je best doet, dan ben je de sjaak. In Nederland zag ik voor het eerst witte mannen als vuilnismannen. Hoe kon het dat een witte man achter een vuilniswagen aan moet lopen? Ik begreep daar niets van.’

Zijn er nog meer dingen die u erg verraste toen u naar Nederland kwam?
‘Ik moest heel erg wennen in het begin. Ik miste de warmte. En in Suriname werd ik echt gepamperd bij mijn ouders thuis. Mijn moeder was er altijd. Hier kwam ik terecht in een huis met een hospita. Ik woonde in een kamer in een pension Als ik naar de wc wilde, moest ik via de buitendeur naar beneden om buitenom bij de wc terecht te komen. Dat was verschrikkelijk. Tijdens mijn opleiding deed ik stage bij de voetbalclub AZ. Ik leerde onder andere masseren. De eerste keer dat ik kwam moest ik een voetballer masseren. Hij huilde en ik begreep niet waarom. Hij was bang geweest dat ik zou afgeven. Thuis had hij horrorverhalen gehoord over zwarte Surinamers. Daardoor kon hij alleen maar huilen. Dat beeld gaat nooit meer van mijn netvlies. Ik heb geleerd dat verschillen subtiel worden doorgegeven. Als je in deze samenleving woont, en je komt van elders, dan moet je er iets harder voor werken. Dat is een realiteit. Het heeft geen zin om te doen alsof het er niet is. Mijn advies is: probeer niet te voldoen aan het beeld wat anderen van jou hebben. Maar weet wat jij zelf wilt.’

    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892