Erfgoeddrager: Derya

‘Ik had van alles gesloopt om te stoken’

Derya, Mio, Ibrahim en Nora van de Multatulischool in de Amsterdamse wijk Bos en Lommer interviewen de 92-jarige Piet van Heusden. De kinderen vragen onder andere over de ring die hij draagt. Deze heeft Piet van zijn ouders gekregen toen hij in 1952 wereldkampioen wielrennen werd. Dat heeft niets met de oorlog te maken, maar maakt wel indruk. Piet was vroeger dus beroemd!

Wat was uw eerste reactie toen u hoorde dat Nederland bezet was?
‘Als kind wist je daar maar heel weinig van. Ik was toen een jaar of tien, elf. Het eerste dat ik me herinner zijn Duitse militairen die langs het Mercatorplein reden. Ik was niet bang voor ze. We wisten toen nog niet wat er ging komen. Die soldaten waren op weg naar Haarlem en er was een opstopping of zo. Ze mochten niet uit hun wagen en vroegen mij of ik even wat eten wilde halen. Ik kreeg geld mee en haalde wat te eten. Het was ook niet dreigend. Als ik nee had gezegd, dan hadden ze een ander kind gevraagd. Wat wel dreigend was, was die keer – wat later – toen ik wel eens voor een Jood werd aangezien, omdat ik gitzwart haar had. Toen heb ik een persoonsbewijs aangevraagd, waarmee ik kon aantonen dat ik niet Joods was.’

Kende u ook mensen die werden opgepakt?
‘Ja, mijn vader. Hij moest werken in Duitsland. Ik was enig kind, was toen de enige man in huis – al was ik nog erg jong – en draaide op voor de klusjes. We hadden mijn grootvader in huis, maar die lag meer in bed dan dat ie op was. Het moeilijkste was dat er weinig hout was. We hadden een noodkacheltje gemaakt, een soort groenteblik met een klein brandhaartje binnenin. Daar deed je dan kleine stukjes hout in. Toen de oorlog afgelopen was, leek het wel een ruïne bij ons thuis. Ik had van alles gesloopt om te stoken in dat kacheltje; de schuifdeuren, de trapleuning, de kolenkist die op de veranda stond en de leuningen van die veranda en de deuren, behalve van het toilet en de ingang. Tussen de rails van tramlijnen 7 en 1 had je toen tramblokjes. Ook daarvan heb ik wat weggehaald, stiekem in het donker.’

Was u bang dat uw vader zou omkomen in Duitsland?
‘Ja, maar dat is niet gebeurd. Hij is in 1944 door de Russen bevrijd en in Brabant gedropt. Amsterdam was nog niet bevrijd, dus hij kon niet naar huis komen. In Eindhoven heeft hij een half jaar moeten wachten. Kleding had hij niet meer; hij droeg militaire kleren. Toen Amsterdam was bevrijd en hij thuiskwam, heb ik die kleren ook nog gedragen, omdat ik uit de mijne was gegroeid. Dat was heel ruwe stof; mijn dijen gingen ervan kapot. Het kan ook zijn dat mijn huid niet meer zo gezond was door de oorlog.’

Hoe was het om hem na een lange tijd weer te zien?
‘Vreemd. Ik had hem vijf jaar niet gezien en was toen pas tien en nu vijftien. Ik had een andere voorstelling van hem, en waarschijnlijk heeft hij dat ook van mij gehad. Hij was gewond ook. Door een bombardement was zijn ene hand helemaal stijf. Wat hij in Duitsland heeft gedaan, heeft hij nooit verteld, alleen dat hij in een fabriek heeft gewerkt.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892