Erfgoeddrager: Defengela

‘Je moet harder werken dan een witte Nederlander’

Bodyll, Gernaiska en Efe van basisschool Wereldwijs zijn onder de indruk van basketballer/sportleraar en inspirator Waldy Neijhorst. Die wil als eerste weten wat de kinderen later willen worden. Hij hoort stewardess, vroedvrouw en garagemedewerker. Zijn advies: zorg dat je de beste wordt in wat je ook wil doen.’ Meneer Neijhorst is geboren op Curaçao en heeft in Suriname gewoond.

Voelt u zich meer Antilliaan of Surinamer?
‘Ik heb de neiging om te zeggen dat ik me meer Surinamer voel. Omdat ik de mooiste jaren van mijn jeugd daar heb doorgebracht, van mijn 13e tot mijn 24e. Ik speelde op hoog niveau basketbal en had het goed thuis. Mijn moeder verwende me. Maar ik groeide ook op met het idee dat witte mensen veel konden en dat je moest zijn zoals zij waren. Mijn vader leerde me dat. Ik kreeg de indruk dat als ik een geslaagde jongen wilde zijn, ik dan veel moest doen wat witte mensen deden. Ik voelde me een beetje gespleten toen ik in Nederland aankwam. Ik had een Surinaamse achtergrond en in Nederland zag ik alleen maar witte mensen.’

Waarom ging u naar Nederland en hoe was dat?
‘Ik kwam hier om te studeren. Ik deed een sportopleiding. In Nederland moest ik heel erg wennen. Ik had een kamer bij een hospita. Ik kon daar niet koken, voor de wc moest ik buitenom en kon me er ook niet wassen. Elke ochtend douchte ik bij mijn opleiding. Het was een nare periode. De eerste kerst op mijn koude kamer was verschrikkelijk. Het sneeuwde buiten, ik had nog nooit sneeuw gezien. Nog steeds vind ik daardoor kerst niet leuk. Maar ik had toen een doel: ik wilde mijn opleiding halen. Mijn doel was groter. En ik wilde de beste zijn. Ik ben sportleraar en psychomotorisch therapeut geworden.’

Heeft u ooit problemen gehad met racisme?
‘Ja, ik ben weleens geweigerd bij een dancing. Daar ging ik dan nooit meer naartoe. Ik heb altijd in mijn hoofd gehad: niemand kan mij breken. Als je zegt tegen mij dat ik lelijk ben, dan is dat jouw probleem. Ik vind mezelf mooi. Met racisme en discriminatie proberen ze je anders te laten voelen dan jij jezelf voelt. Als je je daarin mee laat sleuren dan heb je het moeilijk. Ik heb het omgezet in doelgericht leven en werken. Je kan hier wel je doel uitstippelen, maar op weg naar je doel kom je zoveel strubbelingen tegen. Je moet harder werken dan een witte Nederlander. Ik wist eerst niet hoe je al die hordes moest nemen. Dan raak je teleurgesteld. Je moet je incasseringsvermogen en je doorzettingsvermogen vergroten. Als jij zegt: “Ik wil later automonteur worden” dan lijkt dat mooi en makkelijk. Maar als je elke dag onder de auto’s ligt, je nagels vies zijn en je ruikt naar benzine… dan moet je doorzetten om je doel te bereiken. Sporten heeft mij geleerd door te zetten en mijn doel te bereiken.’

Erfgoeddrager: Defengela

‘Ik heb drie dagen gevangen gezeten voor het smokkelen van groente’

Dolores Kalsbeek is geboren in Singapore en woonde met haar vader en moeder tijdens de oorlog in voormalig Nederlands-Indië, nu Indonesië. Ze noemt de Tweede Wereldoorlog in het verre oosten ook wel de ‘vergeten oorlog in de Pacific’. Daarom vindt zij het zo fijn dat Samira en Defengela van de Pro Regeschool haar verhalen willen horen. De ochtend krijgt een extra exotisch tintje door de spekkoek en rozenlimonade die op tafel klaar staan. Dolores heeft van tevoren alles op papier gezet, omdat ze bang was iets te vergeten. Een vrouwengesprek tussen een meisje van toen en twee meisjes van nu.

Hoe was het in Indonesië tijdens de oorlog?
‘De oorlog begon toen Japan de Amerikaanse vloot bombardeerde en wij door hen bezet werden, ik was toen 11 jaar. Het gevolg was dat de Nederlanders zich moesten melden met één koffertje kleding om op transport gesteld te worden. Mannen en vrouwen werden gescheiden. Eerst leefden mijn moeder en ik in een kamp met 2500 vrouwen en kinderen waar maar plek was voor 600 en geen toiletten waren. Later kwamen we in een kamp in de jungle. Per barak zaten daar 500 mensen, je had maar 60 cm per persoon boven of beneden. Elke ochtend werden we geteld om te kijken of er niemand was ontsnapt, maar er renden wel eens kleine kinderen weg en dan begon het tellen opnieuw. Dan stond je soms uren in de brandende zon. We moesten buigen voor de Japanners en je mocht ze niet aankijken. Deed je het niet goed, dan kreeg je een slag met een geweer. Het was voor meisjes in kampen absoluut niet veilig, vanaf 18 jaar konden ze uitgekozen worden voor ‘theehuizen’ waar zij soldaten gezelschap moesten houden. Vaak deden de meisjes dan alsof ze ziek waren. De Japanners waren doodsbenauwd voor ziektes en lieten hen dan met rust. We moesten de hele dag werken in het kamp. Op de akkers of schoonmaken in het kamp zoals bijvoorbeeld de vreselijk vieze wc’s. De wc was niet meer dan een gat in de grond. Er waren ratten, malariamuggen en maden. Die maden kon je bij de dokter ruilen voor rijst, want hij maakte daar pillen van.’

Hoe kwam u aan eten in het kamp?
‘We ruilden in het begin goud en zilver met Indonesiërs buiten het kamp. Maar als de Japanners daar achter kwamen, kreeg je straf. Verder aten we alles wat we konden vinden: slangen, muizen, maden en ratten. Die moest je dan eerst verdrinken en dat duurde soms wel een half uur. Als je in het ziekenhuis lag, kreeg je rattenragout. Ik sprong van boven naar beneden zo lekker vond ik het. Ik was zo mager als een lat en had wijde broeken aan. Een keer werkte ik op het land en heb ik groente gesmokkeld in zo’n wijde broek. Ik ben toen gepakt, samen met twee anderen. Drie dagen moesten we de gevangenis in en als straf de hele dag op een bankje in de zon staan. De eerste dag kregen wel heel veel eten, met heel veel zout en geen drinken. De tweede dag kregen we helemaal niks te eten. Gelukkig brachten de Indonesische bewakers ons stiekem wel drinken. Toen ik terug kwam, dacht ik dat mijn moeder blij zou zijn maar ze was woest en ik kreeg een klap. Ze had al die tijd niet geweten wat er was gebeurd en vond het onverantwoord zoveel risico te lopen voor eten. We kregen alleen echt heel weinig. Volwassen vrouwen kregen een bakje rijst, kinderen een half. Sommige vrouwen werden waanzinnig van de honger en het kampleven. Twee vriendinnetjes van mij zijn overleden door de honger.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
‘In augustus 1945 capituleerde Japan door de atoombom. Er wordt gezegd dat ze die bom eerder gegooid hebben omdat gedreigd was alle Nederlanders in een mijn op te blazen. Die bom was vreselijk, maar heeft waarschijnlijk wel mijn leven gered. Ik was 17 jaar toen ik uit het kamp kwam, maar ik woog nog maar 38 kilo. Er werd eten gedropt, maar je kon niet teveel eten want dan kon je ook dood gaan. Je zag zo onze ‘gevulde’ magen uitpuilen. Mijn vader herkend ik gelukkig nadat hij uit het mannenkamp kwam. Maar jongere kinderen en hun moeders hadden opeens eigenlijk een vreemde man om hen heen. Jaren na de oorlog zijn wij via Nieuw Guinea naar Nederland gegaan. Dat was een schok, ik kon hier niet wennen en alles smaakte anders. Er waren alleen aardappelen en dat lustte ik helemaal niet, ik lust ze nog steeds niet! Ik vond de kou vreselijk en daar ben ik ook nooit aan gewend. Ik schreef voor jullie mijn verhalen op en toen kwam alles weer boven. Het is zo lang geleden, maar ik ben niks vergeten. Op die leeftijd een oorlog en kamptijd meemaken is heel heftig. Ze hebben mij mijn jeugd en educatie afgenomen, daar heb ik mijn hele leven last van gehad.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892