Erfgoeddrager: Clara

‘Ik stond daar luid liedjes te zingen op het balkon, dus dat werd gevaarlijk’

In de directiekamer van het Wespennest interviewden Clara, Rosalie, Duy en Mick, onder het genot van een kopje thee en een lekker koekje, Samuel de Leeuw. Meneer de Leeuw is geboren in 1941 in Amsterdam. Zijn ouders waren Joods en werkten bij Hollandia-Kattenburg, waar de vader van Samuel werd opgepakt tijdens de razzia op 11 november 1942. Het werd te gevaarlijk in Amsterdam voor Samuel, hij moest onderduiken.

Wat is er gebeurd met Hollandia Kattenburg?
‘Mijn vader en moeder werkten bij een fabriek hier in Amsterdam Noord, Hollandia-Kattenburg. Daar maakten ze regenjassen en kleding en daar werkten heel veel mensen, meer dan 700.  Op 11 november 1942 kwamen daar de Duitsers binnenvallen en die hebben de Joodse werknemers van niet-Joodse werknemers gescheiden. De Joodse werknemers werden op vrachtauto’s geladen en die werden naar het hoofdkwartier van de Duitsers gebracht en een paar dagen later werden ze samen met hun families via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Mijn moeder zat toen thuis, omdat ze een baby’tje had. Ze had het geluk dat ze er die dag niet was.

Wat is er vervolgens met u gebeurd?
‘Mijn moeder zat daar in Amsterdamse Pijp met mij alleen en toen zei haar broer ‘het wordt te gevaarlijk, je moet hem laten onderduiken’. Mijn moeder had gehoord over iemand in de buurt die zich bezighield met het onderduiken van kinderen en op een goeie dag zag mijn moeder die mevrouw op straat. Ze liep naar haar toe en zei: ‘ik heb gehoord dat u Joodse kinderen laat onderduiken’. Uit angst voor een valstrik zei die dame: ‘u vergist zich, ik heb er niks mee te maken’.  Die week werd er echter bij ons gebeld en stonden er twee jonge mannen voor de deur. Het bleek dus wel waar te zijn, die mevrouw had er wel iets mee te maken. ‘We komen uw kind laten onderduiken’ zeiden ze en toen heeft mijn moeder mij zo aan twee wildvreemde mannen meegegeven.
Ze brachten mij naar Limburg, naar Heerlen. Er was een verzamelpunt waar kinderen werden ondergebracht en daar ben ik opgehaald door twee mensen uit Heerlen. Ze hebben mij als pleegkind in huis genomen. Ik werd Boukje genoemd. Daar ben ik in de oorlog geweest. Wij woonden op een bovenwoning in Heerlen in het centrum, maar mijn pleegouders hadden natuurlijk geen kinderen, dus het was heel raar dat er plotseling een kind was. Ik ging door voor een neefje uit Rotterdam die vanwege de honger naar Limburg kwam. Maar ik stond daar luid liedjes te zingen op het balkon, dus dat werd gevaarlijk. Ze zijn toen voor mij verhuisd naar een huisje aan de buitenkant van de stad, aan de hei. Daar zeiden ze dat ik hun zoon was.’

Waar zat uw moeder ondergedoken?
‘Mijn moeder zat ondergedoken in Heiloo, bij een gezin met drie kinderen. Die vrouw was katholiek en die man was Joods. Hij zat ondergedoken in zijn eigen huis. De kinderen wisten niet dat hun vader in de kelder verscholen zat. Na de oorlog kwam hij pas weer in beeld en zijn kinderen hadden hem een jaar niet gezien. Mijn moeder hielp met  hun opvoeding . Het waren ook wel rijke mensen, dus er was wel eten. Hoe ze aan eten kwamen weet ik niet, maar mijn moeder heeft het daar niet zo heel slecht gehad.’

Kunt u zich nog meer herinneren van die tijd?
Ik kan me goed herinneren dat mijn moeder mij kwam halen. Ik werd ’s morgens wakker en ik zag plotseling een vreemde mevrouw in ons huis. Ik wist natuurlijk niet dat zij mijn biologische moeder was. Dat was ik natuurlijk helemaal vergeten.
Ik weet ook nog hoe we naar huis gingen. Nederland was natuurlijk helemaal gebombardeerd; er waren dus geen treinen, geen trams. Je moest liften. Je had een pasje van het militair gezag nodig, want je mocht natuurlijk niet zomaar reizen. Mijn moeder mocht reizen met dat pasje. Vaak waren het militaire auto’s die stopten. Je was een hele dag onderweg. Zo zijn we teruggegaan, na een paar weken. Mijn moeder is in Heerlen een paar weken gebleven. Toen heeft ze me mee teruggenomen, liftend naar Amsterdam.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Clara

‘Om de tijd door te komen, schreef ik recepten over uit de Libelle’

Willy Okhuizen was acht jaar toen de oorlog begon. Het laatste jaar woonde ze aan het Sarphatipark, waar ze de Hongerwinter meemaakte. Clara, Quentin en Rijk van de 3e Daltonschool in de Pijp spreken, in haar huis in Badhoevedorp, met haar over de enorme honger en kou die ze toen heeft ervaren.

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘Wat me het meest bijstaat is de Hongerwinter. Het was te koud om ergens heen te gaan, de gebouwen werden niet meer verwarmd en we lagen dagenlang met heel de familie in bed. De kou en de honger die we toen hebben geleden is niet te beschrijven. Je had veel rijke gezinnen met volle linnenkasten die naar de boer konden gaan en in ruil voor een fiets of een paar handdoeken eten kregen. Wij waren niet zo’n gezin. Wij konden niks ruilen voor eten. Wij kregen eens per dag eten uit de gaarkeuken. Omdat ik de oudste was, moest ik het gaan halen. We kregen meestal soep en dat at ik dan op met een klein theelepeltje, zodat ik er extra lang van kon genieten. Om de tijd door te komen, schreef ik recepten over uit de Libelle. Gewoon om mezelf lekker te maken. Dan dacht ik: als de oorlog dadelijk voorbij is, dan ga ik dit allemaal maken. Dat boekje heb ik altijd bewaard.’

Hoe zagen uw dagen eruit in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog gingen we nog naar school, maar die werd tegen het einde gesloten. De scholen konden niet meer verwarmd worden, dus dan moesten we maar thuisblijven. Eén per week liep ik naar mijn oma in de Spaarndammerbuurt. Ik was gek op haar en vaak als ik langs kwam had ze nog een beetje eten voor me. Het was een lange tocht van ongeveer een uur, maar dat vond ik niet erg. Dan keek ik onderweg naar alle huizen op de Stadhouderskade en de Nassaukade en dan dacht ik: als ik later groot ben, dan ga ik hier werken voor een rijk gezin.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?
‘De oorlog maakt nog iedere dag indruk op me. Als ik vandaag de dag over de Albert Cuyp loop dan kan ik me nog steeds herinneren dat er voedselpakketten uit de lucht kwamen vallen. Door die verschrikkelijke Hongerwinter ben ik tot de dag van vandaag nog steeds heel spaarzaam. Ik gooi nooit eten weg en geniet altijd van mijn oude prakkie wat anderen dan misschien niet meer op zouden eten. Maar wat ik nog altijd het ergste vind en wat me nog iedere dag verdrietig maakt is het onrecht. Ook als ik op televisie zie wat er in de wereld gebeurt, daar schiet ik gewoon van vol. Dat kinderen moeten leven in zo’n wereld waar oorlog is, waar ze niks aan kunnen doen, dat vind ik zo oneerlijk.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892