Erfgoeddrager: Carmelio

‘Op mijn 17de kwam ik in mijn eentje naar Nederland’

Joli, Aurélie, Meis en Carmelio van het Montessori Lyceum Amsterdam hebben afgesproken met Abdou Menebhi. Hij is geboren in Marokko en vertelt de kinderen over zijn leven. Ze hebben zich goed voorbereid op dit gesprek en stellen hem allerlei vragen.

Hoe zag uw leven eruit in Marokko?
‘In Marokko groeide ik op in een groot gezin van vier dochters en vier zonen. Marokko is een mooi land met veel verschillende culturen, oude steden en een brede geschiedenis. Het is niet zozeer een arm land, maar er is wel veel armoede. Ook is er maar weinig toekomstperspectief voor de jeugd. Dat komt voornamelijk door een tekort aan werk, in combinatie met een corrupte overheid. Mensen voelen zich er over het algemeen niet vrij. Enkel voor de rijken is Marokko een prachtig land om in te wonen.

Rond de jaren zeventig, toen ik nog in Marokko woonde, was het nog slechter gesteld met de vrijheid in het land. Marokko was toen een soort dictatuur. Als je kritiek had op de koning, kon je in de gevangenis belanden. Vooral studenten accepteerden deze onderdrukking niet en lieten hun stem horen. Marokko heeft veel studentenbewegingen gekend die streden voor hun vrijheid.’

Waarom verliet u Marokko?
‘Ik emigreerde zelfstandig in 1974 naar Nederland, ik was toen ongeveer 17 jaar oud. Om verschillende redenen verliet ik Marokko. Ik zocht naar werk en in Marokko werd dat lastig. Ook zocht ik naar een plek waar ik meer vrijheid had. Ik had al een kennis in Nederland en had wel al het een en ander over het land gehoord, maar was er nooit eerder geweest. Ik heb anderhalve dag gereisd. Eerst ging ik via Marokko met de boot naar Spanje. Vanuit Spanje heb ik de trein gepakt naar Frankrijk en vervolgens ben ik doorgereisd naar Amsterdam.’

Hoe was het leven in Amsterdam?
‘Ik kwam illegaal aan in Amsterdam en had dus geen papieren. Actiegroepen in Amsterdam hebben mij en andere migranten opgevangen. We kregen onderdak, eten, kleding en spullen. Iedereen was solidair. Nederland was heel anders dan Marokko. Het was nieuw voor me. Ik vond Nederland meteen al heel mooi! Er waren veel bloemen, een heleboel fietsen en de mensen waren hier over het algemeen vriendelijk tegen migranten.

Ik heb in het begin zwart werk gedaan om aan geld te komen. Ook was ik een van de oprichters van actiegroepen die streden voor de legalisering van Marokkaanse migranten in Nederland. Nadat ik met andere migranten in de krant had gestaan met een foto, kregen we allemaal een verblijfsvergunning en hoefde ik ook niet langer zwart werk te doen.

Ik woon hier ondertussen al lang en voel me erg verbonden met het land. Ik dacht altijd nog eens definitief terug te keren naar Marokko als er daar sprake zou zijn van vrijheid en een eerlijke democratie, maar dat is nooit het geval geweest. Momenteel ben ik vader van twee dochters en heb ik hier in Nederland een grote familie. Ik mis Marokko ook wel, vooral de cultuur, maar ik ga er af en toe nog naartoe op vakantie.’

Erfgoeddrager: Carmelio

‘De Joodse mensen werden één voor één opgeroepen’

Anneke Koehof komt met de bus naar basisschool de Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord. Ze heeft twee vaccinaties tegen corona gehad dus de kinderen kunnen haar gerust op anderhalve meter afstand interviewen. Ze gaat zitten in de koningsstoel en Ashwina, Carmelio, Zack en Farwah zitten eromheen. Een klasgenootje komt met een dienblad water, dat hadden ze zo afgesproken. En dan begint mevrouw Koehof met het voorlezen van het oorlogsverhaal van haar tante Roos.

Hoe voelde uw tante zich tijdens de oorlog?
‘Ze zei me altijd dat de oorlog haar jeugd had afgenomen. Er was weinig eten, er was geen geld. Ze kon niet meer dansen of leuke dingen doen. Ze kon geen mooie kleding kopen, wat iedere jonge vrouw eigenlijk wil. Mijn tante was best wel een beetje ijdel, dus dat was wel heel sneu voor haar. Op haar 17e , drie jaar voor de oorlog uitbrak, werd mijn tante aangenomen op de gummi-afdeling van de Hollandia Kattenburg fabriek in Amsterdam-Noord, bij het IJplein. Ze maakte daar regenjassen. Ze had er veel Joodse vrienden en vriendinnen en samen hadden ze altijd veel plezier. Joodse mensen houden veel van grapjes maken en dat deden ze daar ook. Toen de oorlog uitbrak konden de Joodse mensen gewoon in de fabriek blijven werken, ze kregen een speciaal bewijs een Sperr heette dat, waarin stond dat ze werkten in de Hollandia Kattenburgfabriek en Duitse uniformen maakten. Ze dachten dus dat ze daar veilig waren. Maar op woensdag 11 november 1942 vielen de Duitsers ineens de fabriek binnen. Mijn tante vertelde: ‘We werden als bokken en geiten gescheiden, de Joodse mensen moesten aan de ene kant staan en de niet-Joodse aan de andere kant. Ze hadden lijsten met namen bij zich en de Joodse mensen werden één voor één opgeroepen. We hebben uren zo gestaan, ze kwamen rond vier uur in de middag en we mochten pas om acht uur ’s avonds weg. Ik had een Joods vriendinnetje maar die zag er helemaal niet Joods uit, ze was blond en had blauwe ogen. Ik stootte haar aan en zei dat ze bij mij moest komen staan, niemand zou het zien. Maar ze durfde het niet…We zagen onze Joodse collega’s worden weggevoerd in vrachtauto’s. Marietje, Saartje, Arie, Sjaakie, Louie, hij was chef, Jet de Groot, Roosje Meens. We dachten dat ze naar een werkkamp gebracht werden, maar ze zijn geen van allen teruggekomen.’

Wat at uw tante tijdens de Hongerwinter?
‘Nou, niet veel want er was bijna niks. Ze heeft me wel verteld dat ze eens een keer ging logeren bij een zuster van haar en die had een paar boterhammen. Ze kregen allemaal maar een halve boterham: er was niet meer. Ze is toen ’s nachts opgestaan en heeft stiekem een boterham gepikt. Daar heeft ze altijd spijt van gehouden.’

Wanneer bent u eigenlijk geboren?
‘Ik ben zelf in 1943 geboren, dus nog wel in de oorlog maar ik heb de oorlog niet heel bewust meegemaakt. Ik kan me nog wel heel vaag iets herinneren van wat er is gebeurd aan het eind van de oorlog. Toen ben ik erg geschrokken van Engelse vliegtuigen die heel laag over vlogen. De Duitsers hadden bij Zeeburg, waar ik woonde – aan de overkant van het IJ – afweergeschut neergezet om vliegtuigen uit de lucht te schieten. De vliegtuigen probeerden daar onderdoor te vliegen en dat maakte zo’n herrie, voor mijn gevoel vlogen die vliegtuigen door de straat, maar dat was in het echt natuurlijk niet zo. Ik ben er zo van geschrokken dat ik dat altijd heb onthouden, terwijl ik nog maar heel jong was. Ik ben de winkel in gevlucht want ik woonde toen nog bij de melkboer. Mijn moeder is namelijk bij mijn geboorte overleden en mijn vader kon niet voor mij en mijn broertje zorgen. Ik ben bij de melkboer gaan wonen en had daar in ieder geval geen honger. Tot ver na de oorlog heb ik daar gewoond. Eind 1946 is mijn vader met een andere mevrouw getrouwd en toen kwam ik terug. Ze zeiden tegen me: ‘Dit is nou je moeder’. Als je kind bent dan geloof je dat. Ik ben er pas veel later achter gekomen dat zij niet mijn echte moeder was.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892