Erfgoeddrager: Bibi

‘Ik vond Suriname zo prachtig dat ik er toen ik groot was ging wonen’

Otto, Samuel, Julie, Octaaf en Bibi van de Hildebrand van Loonschool interviewen Romeo Hoost (78 jaar). Meneer Hoost komt door de regen naar de school toe, met een tas vol boeken en twee hoofddeksels zoals die in de slaventijd werden gedragen. Het interview duurt meer dan een uur, want de leerlingen hebben heel veel vragen, en tijdens het gesprek duiken er steeds weer nieuwe vragen op.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben in Suriname geboren, maar dat is toevallig zo. We woonden op Curaçao en mijn vader werkte bij de Shell. Het bedrijf gaf Surinamers om de twee jaar een vakantie naar Suriname. Mijn moeder was 9 maanden zwanger van mij, en mocht daarom eigenlijk niet vliegen. Ze zei toen dat ze 7 maanden zwanger was, zodat ze mee kon. Om 8 uur ‘s avonds kwam ze aan, en om 12 uur ‘s nachts werd ik geboren in Suriname.

In mijn jeugd woonden we dus op Curaçao en gingen we elke twee jaar naar Suriname. Ik vond Suriname zo prachtig dat ik er toen ik groot was ging wonen en werken.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam eind 1982 naar Nederland op uitnodiging van een Duitse vakbondsbeweging. Toen ik hier was, vonden de 8 decembermoorden plaats. Dat zijn moorden waarbij de militaire dictator 15 mensen oppakte en executeerde. Zijn naam is Bouterse. Na deze moorden werd me afgeraden terug te reizen naar Suriname.’

Wie is Bouterse?
‘Dat is de man die mensen heeft vermoord, hij heeft ze gemarteld. Die mensen probeerden de democratie te herstellen, middels acties en vergaderingen. Onder hen waren mijn neef, mijn voorzitter en verschillende vrienden van me. Bouterse is veroordeeld tot 20 jaar cel, maar hij is ondergedoken en dat vind ik niet juist. Maar hij gaat worden gepakt.’

Welke taal spraken jullie thuis?
‘Thuis spraken wij met onze ouders Nederlands, er kwam ook Sranantongo bij, dat is Surinaams. Bijvoorbeeld Mi lobi joe, wat betekent ‘Ik hou van jou’. Lobi lijkt op het Engelse ‘love’. Mi e go na oso is ‘ik ga naar huis’. En de lokale taal van Curaçao is Papiamento, wat lijkt op het Spaans. Het is een mengelmoes van Spaans, Portugees, Engels en Nederlands. Ik vind het een erg mooie taal. Een woord in het Papiaments is duce (doesje), dat betekent schatje. Koningin Beatrix had een hond die ze Duce noemde. In Suriname en Curaçao is het heel gewoon om schatje te zeggen tegen mensen.’

Erfgoeddrager: Bibi

‘Mijn vader wilde niet onderduiken en werd in 1941 gearresteerd’

Vera, Mirentxu, Sam, David, Bibi en Charlie lopen van de Asvo-school in Amsterdam naar het huis van Tinie IJsberg. Onderweg komen ze een aantal stolpersteine tegen. Aandachtig lezen ze de namen, en zien ook de plek waar deze mensen zijn vermoord. Er blijkt ook een steen te liggen van iemand die het heeft overleefd. Dan arriveren ze bij mevrouw IJsberg en gaan ze rond de tafel zitten met een drankje en wat lekkers.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was een baby, kijk maar op deze foto zie je mij. Ik was een nakomertje. Ik had twee zussen en een broer. Duitsland bezette Nederland in 1940. In het begin ging het leven gewoon door. Je moet weten dat de Duitsers toen dachten dat het Arische ras het beste was. Dat wil zeggen: blond haar en blauwe ogen. Ze vonden dat Nederlanders ook tot dat ras behoorden. Anderen, zoals Joden, zigeuners en gekleurde mensen, waren fout. In Amsterdam woonden toen ongeveer 80.000 Joden. Er kwamen allerlei regels. Joden mochten niet meer naar de bios, parken of dierentuin.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader was conducteur op de tram. Soms rijdt er in Amsterdam nog zo’n oude blauwe tram rond, daar zat hij op. In februari 1941 werd Amsterdam opgeschrikt door een razzia. 425 Jonge Joodse mannen werden door de Duitsers opgepakt op het Jonas Daniel Meijerplein en afgevoerd. Veel mensen hadden het zien gebeuren en waren ontzettend boos. ‘Dat kunnen we niet laten gebeuren in onze stad!’, vonden ze. Op 25 en 26 februari werd er gestaakt. Mijn vader was een van de leiders van de trambestuurders die meededen. De Duitsers hebben de staking met geweld beëindigd. En mijn vader ging naar huis.’

En hoe ging het verder?
‘Van alle kanten werd hem aangeraden om onder te duiken om maar niet te worden gearresteerd. Maar mijn vader dacht: ik houd me gewoon rustig, dan trekt de bui wel over. Hij ging niet in de onderduik. Maar in november 1941 werd hij midden in de nacht gearresteerd en naar het Huis van Bewaring aan het Leidseplein gebracht. Mijn moeder kreeg een briefkaart waarop stond dat hij vastzat. Het was de bedoeling dat zij voor zijn was zou zorgen. Daar kom ik straks nog op terug. Mijn vader kreeg de doodstraf met nog veertien andere mannen. Ze zijn op vliegveld Soesterberg gefusilleerd.’

Wat was er met de was?
‘Pas in 1980 kwam ik erachter dat mijn ouders via de was een tijdlang met elkaar in contact bleven. Ze schreven elkaar korte kleine briefjes en verstopten die in de was. Ik heb dat nooit geweten, ze lagen jaren opgeborgen in een kast. Pas in 1980 kreeg ik de doos en heb de moed gehad om ze te lezen, dat was heel moeilijk voor mij. Je moet weten dat er thuis wel over de oorlog werd gepraat, maar eigenlijk nooit over mijn vader. Het idee was dat als je er niet over sprak, het er ook niet was. Kinderen vergeten snel, was de gedachte. Maar zo heb ik dat niet ervaren. Ik had eigenlijk graag met mijn moeder gesproken over die tijd en wat ons was overkomen. Ik raad jullie aan om met mensen te praten als er iets rottigs gebeurt.’

Mist u uw vader?
‘Ik wist dat hij dood was, maar toch heb ik hem jaren gezocht. Wat ik van hem heb is zijn afscheidsbrief. Een kopie hoor, het origineel is in het Verzetsmuseum. Zal ik hem voorlezen? We kregen allemaal een soort persoonlijk bericht. We moesten flink, sterk en moedig zijn en goed voor elkaar zorgen. En allemaal krijgen we duizend kussen. Na drie of vier weken kreeg moeder zijn persoonlijke eigendommen opgestuurd. Zij heeft een rouwkaart laten maken. Daarop staat niet dat hij is doodgeschoten, maar dat hij is weggenomen.’

Hoe ging het na de oorlog?
‘Ik had een hele goede band met mijn moeder, het is echt jammer dat we ons verdriet niet hebben kunnen delen. Na 1980 ben ik wel gaan praten, ook al omdat ik vond dat mijn dochters het verleden niet als een geheim zouden ervaren. Verdriet hoort niet in een kast. Er is een filmopname waarin ik in de tram mijn verhaal vertel. Elk jaar ga ik naar de herdenking van de Februaristaking en ontmoet daar nabestaanden van de mannen die samen met mijn vader zijn doodgeschoten.

Erfgoeddrager: Bibi

‘Moet je je voorstellen, ik zat achter op de fiets helemaal vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland!’

Wij zijn Bibi en Carla en wij interviewden Arnold Israël. Wij vinden het leuk dat uit het Joodse gezin Israël drie van de vier kinderen zijn geïnterviewd door kinderen van onze school. Voordat het hele gezin in Tuindorp Oostzaan kwam wonen, woonden zij aan de Topaasstraat in Amsterdam Zuid. Maar meneer Israël vond deze verhuizing niet zo ingrijpend. “Nee hoor, als kind speelde je gewoon door en vond je wel weer nieuwe vrienden”, vertelt hij. “Al zag je hier wel minder Duitse soldaten, dus dat speelde een stuk fijner.”

 

Hoe was de oorlog voor Joodse kinderen?
“In de zomer van 1942 werd de regel ingevoerd dat Joodse kinderen niet meer bij gewone kinderen op school mochten zitten. Dat was helemaal niet leuk voor ons want de Joodse school was wel drie kilometer lopen, helemaal bij het Mosplein. Nu viel dat voor mij wel mee, maar mijn jongere broertje en zusje hadden daar veel meer moeite mee. Soms verstopten we onze Jodenster zodat we met de bus naar school konden, maar dat moest dan wel heel stiekem gebeuren.”

Heeft u ook spannende dingen meegemaakt?
“Bijna alle Joodse kinderen moesten onderduiken om niet opgepakt te worden. Daarom ging ik in februari 1943 met de trein naar Limburg, allemaal in het geheim natuurlijk want het was heel gevaarlijk. Later moest ik ergens anders onderduiken, en nadat ik heel even in Amsterdam was geweest, werd ik op de fiets naar Friesland gebracht. Moet je je voorstellen, ik zat achter op de fiets helemaal vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland! Toen vonden we het heel gewoon om zo’n eind te fietsen.

Gelukkig zat ik met mijn broertje ondergedoken, maar we misten de rest van ons gezin. Het gekke is dat het gewoon went. Toen ik in Friesland ondergedoken zat, kwamen er een keer Duitsers het huis binnen. Ik zat een boek te lezen en had natuurlijk eigenlijk moeten maken dat ik wegkwam, maar daarvoor was het te laat. Toen heb ik gewoon stilletjes door zitten lezen. De andere kinderen in dat gezin hadden gelukkig ook allemaal donker haar, dus de Duitsers konden in ieder geval niet aan mijn uiterlijk zien dat ik er niet bij hoorde.”

Hoe was het na de oorlog voor u?
“We hebben in Friesland wel even feestgevierd na de bevrijding, maar dat duurde niet lang. Het was ook niet echt een tijd om feest te vieren: mijn vader was er niet meer en heel veel mensen hadden iemand verloren. Het was natuurlijk wel heel fijn om mijn broertjes en zusjes na twee jaar weer te zien, en tegelijkertijd was het ook weer heel gewoon. Ik ging gewoon weer naar de Zonnewegschool, waar ik ook al op had gezeten aan het begin van de oorlog. Ik moest opnieuw in de vierde klas beginnen, dus ik was pas klaar met de basisschool toen ik 15 was.”

Lees ook het verhaal van de broer en zus van Meneer Israël; Ellen van Maagdenburg en Ronald Israël


Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892