Erfgoeddrager: Bekir

‘Ik hou er niet van als je meteen in een hokje wordt geplaatst’

Soraya, Leanna, Bekir, Nour van de Admiraal de Ruyterschool interviewen Augustien Souisa. Ze logeerde de avond ervoor bij haar dochter en kleindochter in Amsterdam, omdat ze zelf in Eerbeek woont en zeker op tijd op school wilde zijn voor het gesprek. Augustien Souisa is geboren op de Molukken.

Waarom kwamen jullie naar Nederland?
‘Mijn vader was in dienst van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Dat deed hij vooral om zijn moeder, een weduwe met vijf kinderen, te ondersteunen. Het KNIL vocht aan de zijde van de Nederlanders tegen de Indonesische bevolking.  Bij de onafhankelijkheid van Indonesië hadden de mensen die in het leger zaten de keuze; óf het Indonesische leger in óf vertrekken naar Nederland. Teruggaan naar de Molukken was niet mogelijk. Mijn vader heeft ervoor gekozen om naar Nederland te gaan, met het idee dat we hier zes maanden zouden blijven. Ik was nog maar een peuter van een jaar. Twaalf boten vol Molukkers kwamen aan op de Javakade in Amsterdam. Iedereen had het erg koud; niemand had warme kleren. Er volgde een medische controle en daarna werden de we verdeeld over verschillende kazernes en barakken. Sommigen kwamen terecht in het voormalige kamp Westerbork. Dat vonden ze heel erg, omdat daar zulke verschrikkelijke dingen waren gebeurd. In het kamp had je een huiskamer en één slaapkamer. Gordijnen tussen de bedden zorgden voor wat privacy. Mijn zusje werd hier geboren, in het plaatsje Teuge. Mijn vader wilde haar ter herinnering aan Nederland – we zouden immers snel teruggaan – de naam Teuge geven. Dat mocht natuurlijk niet van de burgerlijke stand. Toen heeft hij haar maar Trees genoemd.’

Vond u het een moeilijke tijd?
‘Langzamerhand werd duidelijk dat terugkeren naar de Molukken niet mogelijk was en dat men moest integreren in de Nederlandse samenleving. Dat de kinderen Nederlands moesten leren. Ik moest, net als alle andere Molukse kinderen, in de zomer naar een pleeggezin, via de kerk geregeld, om de Nederlandse taal en cultuur te leren. Ik heb er geen warme herinneringen aan. Ik had zo’n heimwee. De bedoeling was goed, maar ik vond het nooit leuk. Mijn zusje zat wel bij een leuk gezin, die had de tijd van haar leven. Mijn oma dacht de Nederlandse mensen een plezier te doen door zelfgebakken koekjes mee te geven. Maar ze vonden het helemaal niet lekker, want ze kenden het niet. Ik was erg beledigd. Eigenlijk was het best wel een moeilijke tijd, ja. Alle Molukkers woonden bij elkaar. Zij kenden elkaars geschiedenissen en hadden dezelfde achtergrond. De mensen van het dorp waar we werden gehuisvest kregen ineens allemaal donkere mensen in hun dorp te wonen. Die kwamen zo nu en dan wel eens kijken naar hoe wij leefden als Molukkers.’

Hoe vonden uw ouders het leven in Nederland?
‘Mijn ouders hadden het erg moeilijk. Vooral mijn vader, die zijn hele familie had achtergelaten op de Molukken, was altijd erg verdrietig. Ook was hij boos omdat hij zes jaar lang niet mocht werken en toen hij dat wel mocht, kon hij alleen nog maar in de fabriek terecht. Ik ben mijn ouders heel erg dankbaar, omdat zij er toch voor gezorgd hebben dat ik een opleiding kon volgen. Naast het opvoeden van een gezin met tien kinderen werkte mijn moeder om mijn studie te bekostigen. In die tijd werden jongens vaak voorgetrokken, maar mijn vader vond meisjes net zo belangrijk. Ik werd uiteindelijk lerares en ben les in eigen taal en cultuur aan Molukse kinderen gaan geven. Ik spreek nog altijd Maleis, de taal van mijn ouders. Als je iemand wil verwelkomen dan zeg je “Slamat datan”.’

Bent u gediscrimineerd?
‘De kinderen op school behandelden mij anders. Ze vonden me vreemd. In de jaren vijftig had je nog niet zoveel donkere mensen. Ze vonden ons ook stinken. Achteraf snap ik dat het de knoflook was. Wij gebruikten dat veel bij het koken, maar hier kenden ze dat toen nog niet. Rond 5 december werd ik geregeld uitgemaakt voor ‘Zwarte piet’. Ik snap de huidige discussie daarover daarom wel. Ik heb een hekel aan 5 december en vier zelf nooit Sinterklaas. Toch vind ik dat iedereen zelf moet bepalen hoe ze Sinterklaas vieren. Ik heb mijn dochter opgevoed mét de sinterklaastraditie, maar zónder Zwarte piet. Gewoon met Piet.’

Is er veel verschil tussen vroeger en nu?
‘Het leven is nu opener, maar er zijn nog altijd veel vooroordelen. Het zou mooi zijn als mensen je niet meteen bestempelden als iemand uit Marokko, Suriname of Indonesië, maar je met open vizier tegemoet treden. Ik hou er niet van als mensen je meteen in een hokje plaatsen. Om die reden heb ik mijn dochter opgevoed met allerlei verschillende barbies. Jongens en meisjes, bruin, wit, rood… Mijn dochter mocht ook zelf kiezen tot welk geloof ze wil behoren. Ik ben zelf Christen, maar ben ook heel erg bekend met de Islam. Ik heb een moskeefamilie en een kerkfamilie. Het is fijn om open te staan voor alle religies. Wat voor religie je ook hebt, blijf altijd jezelf.’

Bent u nog wel eens naar uw geboorteland gegaan?
Ja, ik ga nog wel eens naar de Molukken. De broers en zus van mijn vader zijn daar achtergebleven. Wij zeggen nooit dat we op vakantie gaan, maar dat we ‘terug naar huis’ gaan. Dan zeggen we “poelan”. Zelfs nu nog. Mijn familie heeft daar grond waar ze voedsel telen voor de verkoop. Dat heet daar “doesoen”. Eén familielid heeft een auto waarmee hij mensen rondbrengt, want er rijden daar geen bussen. Ze hebben een zwaar bestaan. Nichtjes van mijn leeftijd zeggen altijd dat ik er goed uitzie. In Nederland hebben we goede voorzieningen. Ik hoef niet dag en nacht in de brandende zon te werken. Het is daar een heel ander bestaan.’

Erfgoeddrager: Bekir

‘We vonden het spannend dat Nederland zo laag lag’

Amerie, Bekir, Jessie, Loïs en Younes van het Vox College in Amsterdam-Noord bezoeken de 75-jarige Lucia Bouva in haar flat. Ze worden warm ontvangen en gaan zitten in haar gezellige huiskamer vol familiefoto’s en culturele spulletjes, waar ze tijdens het interview uitgebreid over zal vertellen. Ook luisteren ze naar muziek van populaire Surinaamse bands waarin de zoon van mevrouw Bouva als gitarist meespeelt. Ze is op haar zestiende vanuit Paramaribo met haar familie naar Nederland gekomen en woont al decennia in Amsterdam-Noord. Als ze haar Surinaamse hoofddoek goed heeft opgezet, beginnen de leerlingen hun interview.

Hoe was uw schooltijd in Suriname?
‘Het was heel prettig, ik heb het goed gehad. Ik zat mijn hele jeugd bij de padvinderij, dus dan ken je bijna iedereen. Ik heb nog steeds contact met vriendinnen van toen. Mijn vader had een meubelzaak, hierdoor zaten we financieel goed. We hebben eigenlijk nooit problemen gehad. Mijn ouders hebben elkaar ontmoet toen ze allebei voor meneer Van Wou werkte. Hij was een belangrijke man, een ‘kopstuk’ in de waterbouw. Mijn moeder was kamermeisje en mijn vader was timmerman. Die Nederlandse familie Van Wou heeft toen mijn vader gestimuleerd om een eigen zaak te beginnen.’

Heeft uw familie te maken gehad met slavernij?
‘Mijn overgrootmoeder heeft slavernij gekend, maar wij wisten er eigenlijk weinig over. We hadden er wel op school over gehoord en elk jaar werd feest gevierd op 1 juli (Keti Koti: de jaarlijkse herdenkingsdag van de afschaffing van de slavernij). Hier in Nederland werd onder de Surinamers veel meer over de slavernij gepraat dan in Suriname.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Mijn vader kon in Nederland studeren aan de technische school. Hij heeft de eerste vijf jaar alleen in Nederland gewoond en toen zijn wij als familie in etappes naar Nederland gekomen. We hadden een groot gezin met tien kinderen. Ik was 16 jaar en pas van school geslaagd. De bootreis was geweldig! We waren ongeveer vier weken op zee. Er waren feestjes en we kregen Nederlandse maaltijden. We zijn met het gezin in Landsmeer gaan wonen. Bij aankomst waren de buren heel aardig, ze kwamen appeltaart brengen en ze leerden mijn moeder Nederlands koken. Maar ze kookte al vaker Nederlands op z’n Surinaams. We vonden het spannend dat Nederland zo laag onder de zeespiegel lag en dat er altijd gevaar voor overstromingen was. Later ben ik in Amsterdam-Noord gaan wonen en kreeg ik twee zoons en negen kleinkinderen. Ik heb altijd heel erg van kinderen gehouden, dus ik heb altijd veel opgepast, ook op andermans kinderen. Vroeger liep ik vaak ‘shows’ door de buurt met die kinderen. Dan had ik Surinaamse drachten aan, maar ook drachten uit andere landen. Die kinderen vonden het geweldig. De drachten draag ik nog steeds. Ik wil heel graag weer eens een show organiseren. Ik zit ook bij allebei clubjes, ik haak veel en ik maak kaarten. Je moet bezig blijven.’

Wat vindt u beter in Nederland dan in Suriname?
‘Ik was kind toen ik in Nederland kwam, dus je vindt het precies hetzelfde even leuk. Ik miste de padvinderij heel erg. Toen heb ik mij ook hier aangesloten, maar dat was niet zoals in Suriname, dus ik ben snel afgehaakt. Ik kan niks slechts zeggen over Nederland, maar tegenwoordig gaat het hier wel minder goed met de leefstijl. Ik bedoel met de manier waarop we met elkaar omgaan. En ik mis de warmte van Suriname. Soms ga ik terug, maar ik zou er niet meer willen wonen. Hier in Nederland heb ik alles.’

Bent u ooit gediscrimineerd?
‘We hebben in het verleden wel last gehad van mensen die ‘zwarte piet’ naar ons riepen. Naar mijn vader, maar ook naar mij. Dat vond ik niet zo leuk. Een keer toen ik uit de bus stapte, riep een klein jongetje mij na. Ik heb hem bij mij geroepen en hem streng toegesproken. Maar die kinderen weten niet wat ze zeggen, het komt van de ouders.’

Wat is uw geloof?
‘Ik ben katholiek opgevoed en in Nederland ben ik bij de Jehova’s Getuigen geweest, maar op dit moment heb ik geen geloof meer. Ik geloof nu in het ‘culturele’, dat lijkt wel een beetje op een geloof. Kijk, ik heb hier op tafel een ‘bekken’ (een koperen teil) met drankjes en parfums, met ernaast een lege stoel, een ‘djarusu sturu’. Dit is een traditionele Surinaamse stoel die vroeger vaak door mannen aan hun vrouw werd gegeven. En als mensen in trance zijn, gaan ze in zo’n stoel zitten. Soms ga ik in de stoel zitten in mijn Surinaamse dracht. Ik ben ook weleens in trance geraakt, dat gebeurt plotsing. Niet iedereen gelooft hierin, maar zoetjes aan wel steeds meer mensen. Het komt allemaal uit de slaventijd. Toen de tot slaaf gemaakte mensen naar Suriname kwamen, hadden ze dit culturele geloof. Nederlandse slavenhouders verboden het, waarop de slaven stiekem hun geloof uitoefenden.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892