Erfgoeddrager: Aylin

‘Mijn vader, 29 jaar, was één van de overledenen’

Het Interview met Dora Smit-Budde vindt plaats in Broedplaats de Modestraat op het Buikslotermeerplein. Vlakbij Het Wespennest waar Daan, Wiesje, Aylin, Diede en Bella allemaal in groep 8 zitten. Mevrouw Smit-Budde is geboren in 1942 in Zaandam. Ze had een oudere broer en kreeg in 1943 een jonger broertje. In 1944 verhuisde het gezin naar Amsterdam naar de Zieseniskade 21-II. Ze heeft zelf niet veel herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, maar kan de kinderen toch veel vertellen over wat ze wel allemaal weet.

Je vader moest werken in Duitsland hoe was dat?
‘Oh, nou raak je een heel emotioneel punt, want mijn vader moest in de oorlog verplicht werken in Duitsland. Alle mannen van 18 jaar en ouder moesten daar verplicht werken in de fabrieken. En dan moesten ze bijvoorbeeld materiaal maken voor kanonnen of kogels om mee te schieten. Mijn vader was toen 27 jaar. Voor mijn moeder was dat heel erg, want zij had dus twee kleine kinderen en ze was ook nog eens in verwachting van een derde. Ze had geen geld meer. Soms werkte ze ’s nachts en naaide kleding voor andere mensen. Daar verdiende ze dan een paar cent mee en dan kon ze dan weer iets kopen. We woonden toen in Zaandam, dus ze kon ook langs de boeren gaan om bijvoorbeeld melk, eieren, noem maar op, eten te halen of te ruilen voor spullen.’

Waarom moest uw vader onderduiken?
‘Mijn vader is op een gegeven moment weggevlucht uit Duitsland terug naar huis. De Duitse bezetters kwamen daar natuurlijk achter en waren niet blij. Ze hielden mijn moeder in de gaten, want ze dachten als het baby’tje geboren wordt, dan komt die vader natuurlijk kijken hoe het met die moeder is. Het verzet heeft hem geholpen om onder te duiken. Hij heeft ergens op één van de grachten gezeten, maar waar precies dat weet ik niet.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Mijn vader was samen met mijn broer naar de Dam toegegaan om feest te vieren op 7 mei. Mijn moeder zou met mij en met mijn kleine broertje wat later ook daarheen gaan. Op 5 mei zijn we natuurlijk officieel bevrijd, maar nog niet alle Duitse bezetters waren ontwapend. Bij de ingang van de Kalverstraat stond een gebouw met verschillende balkons. Ineens stonden daar Duitsers op, boven op het dak. Van daar af hebben ze geschoten op de mensen. Het was echt hartstikke druk, want de hele Dam stond vol met mensen. Dus nou ja, ga maar schieten, je raakt altijd mensen. Tegen mijn moeder werd er gezegd: ‘ga niet naar de Dam, want er wordt geschoten.’ Ze ging met mij en met mijn broertje naar mijn grootvader, die daar vlakbij woonde. s’ Avonds werd mijn broer, die toen zes jaar oud was, thuisgebracht. Hij zat onder het bloed. Er zijn in totaal 32 mensen gedood en heel erg veel mensen gewond geraakt. Mijn vader, 29 jaar, was één van de overledenen. Mijn broer heeft er nooit, maar dan ook nooit meer over gesproken.’

Bent u nu boos op de Nazi’s?
‘Toen mijn broertje pas geboren was, hielden de Nazi’s mijn moeder steeds in de gaten. Natuurlijk ging mijn vader op bezoek bij mijn moeder vanuit zijn onderduikadres. Tijdens één van die bezoekjes werd er ineens hard op de deur gebonsd en hard geschreeuwd: ‘Aufmachen!’ Nou, ik kan wel zeggen dan scheet je in je broek. Er kwamen twee Nazi’s binnen om mijn vader te zoeken, een dikke en een dunne. Die dunne  was een nare fanatiekeling. En die dikke was een goedmoedige man. Mijn vader had zich natuurlijk verstopt, maar er waren eigenlijk maar heel weinig plekjes waar hij zich kòn verstoppen. De dikke is in de kamer geweest waar mijn vader zat. Mijn moeder zei achteraf, hij moet hem gezien hebben, dat kan niet anders. Dus dat was een goede Duitser.’

Hoe ging het verder met uw moeder?
‘Mijn moeder bleef met drie kleine kinderen achter. Een uitkering was er niet. Een buurvrouwtje van mijn moeder had een contactadvertentie gezet, want ze was alleen. Ze vroeg of mijn moeder mee wilde gaan op haar eerste date. Maar toen vond die man mijn moeder leuker dan de buurvrouw en wilde met haar verder. Ze gingen uiteindelijk samenwonen. Hij had vier kinderen. Ineens waren we met zeven. En er kwamen ook nog twee kindjes bij, dus toen waren we met z’n negenen. Die man was niet aardig, maar alle kinderen konden goed met elkaar opschieten. Dat was wel fijn.’

Erfgoeddrager: Aylin

‘Dat ik nog gezond ben geworden, is bijna een wonder’

Lola, Nina, Giselle en Aylin uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben erg hun best gedaan om de vragen, die ze aan meneer Frank van den Berg willen stellen, goed voor te bereiden. Meneer Van den Berg is naar hun school toe gekomen om hen te vertellen over zijn leven.

Hoe was het leven op Java?
Voor ons gezin was het leven goed. Ik ben geboren op Oost-Java, in een mooie stad, Malang. Malang was een deftige stad met grote gebouwen. De straten kennen niet het nummer 13, omdat dat een ongeluksgetal is. In plaats daarvan hebben ze het nummer 12a.’
‘Mijn vader was zendingspredikant. Hij vond dat hij andere mensen gelukkig moest maken door ze met het christendom in contact te brengen. In Indonesië zijn de meeste mensen moslim. Mijn vader was erg geïnteresseerd in de islam. Hij dronk ook geen alcohol, hij leefde zoals de meeste mensen daar leefden.’

Wat betekent zendeling?
Dat betekent dat je dominee bent. Net zoals de imam bij de moslims. Als zendeling vertel je niet in je eigen land over je geloof, maar in een ander land, aan andere mensen. Nu is dat een beetje raar, dat je vindt dat je eigen geloof beter is dan dat van de Indonesiërs. Dat het beter was voor hen om christen te worden, beter dan moslim. Ik vroeg me weleens af waarom mijn vader dat deed. Die mensen daar waren ook heel gelukkig zonder het christendom. Ze zijn overigens nog steeds moslim.’

Hoe lang zat u in het Japanse kamp?
‘Drie jaar in totaal. Ik was 9 maanden oud toen ik erin kwam en ik zat er tot ik bijna vier jaar was. Ik weet daar niets meer van. Toen ik met een grote boot in 1946 in Nederland aankwam, wist ik niks meer van het kamp. Mijn broers, die veel ouder waren, weten het nog wel. Mijn leven is begonnen op zee, met uitzicht op de golven. Mijn broers hebben het jongenskamp meegemaakt. Omdat ze tien jaar en ouder waren, moesten ze weg bij onze ouders en moesten ze werken in de hitte. Zij hebben daar veel last van gehad, maar ze hebben er nooit over gepraat. In Nederland had men totaal geen interesse in wat er in Indonesië was gebeurd.’

Werd u gediscrimineerd?
‘Ja, Ik was toch een Indische jongen en op school in Nederland werd ik katjang genoemd, wat pinda betekent. Je was anders. Als je in een kamp zit, leer je overleven en een beetje handig en sterk te zijn. Het feit dat ik katjang werd genoemd, betekende op de lagere school dat de leerlingen dachten dat ik vast goed kon vechten. Ik deed ook net of dat waar was. Ik ben een keer in aanvaring gekomen met de sterkste jongen van de school. Ik was klein en mager. Driemaal raden wie won. Ik! Waarom? Niet omdat ik sterker was, maar hij was banger voor mij, dan ik voor hem. Ik was gewoon niet bang, ik dacht: ‘Het zal wel. Moet ik vechten? Nou dan ga ik vechten.’ Maar hij dacht natuurlijk, dat een Indische jongen sterk zou zijn. Daarna heb ik nooit meer hoeven vechten, want ik had de grootste jongen verslagen.’
Als ik terugdenk aan de oorlog, heb ik waarschijnlijk door de goede zorgen van mijn moeder de oorlog overleefd. Er was natuurlijk veel te weinig eten. Ik was altijd ziek. Dat ik nog relatief gezond ben geworden is bijna een wonder.’

Erfgoeddrager: Aylin

‘In die tijd kon iets heel eenvoudigs je in enorm gelukkig maken.’

Gerda Salomons (82 jaar) vindt het belangrijk om mee te doen met het project Oorlog in mijn Buurt en aan groep 7 van de Windroos in Zaandam te vertellen hoe zij als meisje van amper vijf jaar oud de oorlog in Zaandam heeft beleefd. De leerlingen Nisanur, Aylin, Damian en Deniz luisteren ademloos.

Hadden jullie veel honger in de oorlog?
‘Er was weinig eten in die tijd, maar mijn vader en moeder waren heel vindingrijk, ze kenden veel boeren via familie en hadden altijd wel wat hout om te stoken, en groenten op het land, maar het was geen vetpot. Mijn vader had een houten kar gemaakt van eenvoudige planken met een soort houten wiel eronder. Hiermee kon hij allemaal spullen op stapelen, die hij kon ruilen voor andere zaken, zoals eten. Maar het was wel gevaarlijk. Er was in de oorlog een heel strenge avondklok en geen enkel huis mocht na acht uur ook maar een straaltje licht naar buiten laten schijnen uit angst voor bombardementen. Op een avond had mijn vader klompen geruild voor aardappels, maar hij was aan de late kant. Hij liep via de Zuiddijk naar huis toen een groepje soldaten dronken uit een kroeg kwamen. Ze wilden weten waarom mijn vader nog zo laat op straat was en ze vroegen naar zijn papieren. En toen wilden ze weten wat hij in die kar had zitten. Hij verzon snel een smoesje. De Duitsers hadden helemaal geen zin om er veel werk van te maken, omdat ze net uit de kroeg kwamen en lieten hem gelukkig doorlopen. Hier heeft hij veel geluk gehad, ze hadden hem ook kunnen oppakken, of erger! Ook weet ik nog hoe mijn vader een keer met anderen een schaap had gestolen van het land, deze wilden ze in de kelder van het huis aan de Zuiddijk slachten. Maar het beest maakte zo’n enorme herrie, dat ze het uiteindelijk maar vrij hebben gelaten uit angst dat het ontdekt zou worden door de Duitsers.’

Waren jullie erg bang voor de Duitsers?
‘Ontdekt worden door de Duitsers was altijd een gevaar, heel vaak was er een razzia. Dat betekent dat de Duitsers mannen oppakten om voor hen te komen werken. Mijn vader wilde dat natuurlijk niet en hij had daarom bij ons thuis een geheim luik gemaakt op de vliering van de zolder. Dit luik was precies groot genoeg om een volwassen persoon te verstoppen en het luikje kon  je niet zien in de wand. Op een dag kwamen er een paar grote Duitse soldaten ons huis binnen op zoek naar mijn vader. Mijn moeder kneep mijn hand bijna fijn van angst toen de Duitsers de zolder doorzochten. Later vertelde mijn moeder dat ze op dat moment doodsbang was geweest dat ik in mijn onwetendheid zou zeggen dat mijn vader op zolder verstopt zat. Gelukkig is dat niet gebeurd!’

Heeft u ook nog mooie herinneringen aan de oorlog?
‘In die tijd kon iets heel eenvoudigs je enorm gelukkig maken. Ik weet nog hoe mijn vader via ruilhandel aan een zak meel was gekomen en dat hij op het veld achter hun woning aan de Zuiddijk aan eieren van verschillende vogelsoorten (eenden, ganzen, kievieten) was gekomen. Met de meel en de eieren had mijn moeder een cake gebakken. Dat was het allerlekkerste wat ik ooit had gegeten.Het was ook prettig dat iedereen voor elkaar klaarstond. Ook in de tijd na de oorlog iedereen was blij. Maar het was ook een moeilijke tijd waar je je met z’n allen doorheen moest slaan. Er was weinig eten, weinig werk en de meeste mensen hadden een enorm trauma. Zelf had ik omdat ik zo jong was niet heel veel slechte herinneringen. En ik vond het heel fijn dat ik na de vakantie weer naar school mocht. Dat was heerlijk!’

 

Erfgoeddrager: Aylin

‘Ik vergeet nooit meer die gemene lach van die Duitse soldaat’

In de bibliotheek van De Wilgenhof in Eindhoven ontmoeten Madee, Aylin, Bo, Noah en Juul van basisschool De Hasselbraam Willie Van Oers en zijn vrouw. Willie was vijf jaar toen de oorlog begon en tijdens het gesprek komt het ene na het andere verhaal naar boven. Het gesprek gaat vanwege corona met een spatscherm tussen verteller en kinderen. Om de herinneringen wat meer tastbaar te maken heeft Willie mooie prentjes geprint over hoe het was tijdens de oorlog. Die mochten de kinderen na het gesprek houden.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Op een dag zagen we vreemde vliegmachines in de lucht. We waren bang. Hadden ze bommen bij zich? Gingen ze schieten? Werden ze zelf afgeschoten? Mijn kleuterschool werd in beslag genomen door Duitse soldaten die onderdak nodig hadden. Voor de schoolpoort kwam een schildwacht met een groot geweer en een hele grote Duitse herdershond. Alle kinderen waren bang van de hond, behalve een jongetje. Hij aaide de hond en werd toen in zijn hand gebeten. Ik vergeet nooit meer die gemene lach van de Duitse soldaat toen dat gebeurde. Ik herinner me ook dat een Joodse juffrouw van onze school is opgepakt en weggevoerd.’

Vermaakte u zich tijdens de oorlog?
‘Ja zeker wel. We hebben veel op straat gespeeld. Er was toen ook geen verkeer. Wij jongens voetbalden – we mochten niet met de meisjes mee springtouwen – en tikten ook ruitjes in. Mijn vader was schilder en die kon dan weer nieuw glas in de ramen zetten! Als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moest iedereen binnen blijven. Zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was geen verlichting op staat. Het was echt pikke-pikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Liepen er Duitse soldaten in uw straat?
‘Ja! Dan moesten we naar binnen van onze ouders. We mochten niet met ze praten. Er waren twee straten in Eindhoven waar geen Duitse soldaten mochten komen: Het Eindje en ’t Begijnhof. Daar zaten louche cafés en er werkten meisjes achter de ramen. Op straat werden mensen opgepakt als ze een oranje speldje op hadden. Alles wat in verband stond met het Koningshuis, dat Van Oranje heet, werd verbannen. Vandaar dat er geen sinaasappels – appeltjes van oranje – te krijgen waren. En dat het Wilhelminaplein tijdens de oorlog het Wilhelmplein heette. Wij kinderen waren nog te klein om te beseffen wat er precies aan de hand was en waar het over ging. We hadden geen telefoon, geen televisie, geen radio, dus geen nieuws. Alles werd afgenomen door de Duitsers. Alles ging op de bon, werd gerantsoeneerd. Er waren tekorten. Ik zag bijvoorbeeld op mijn tiende pas voor het eerst een sinaasappel!’

Had u familie in het leger?
‘Nee. Wel is een oom van mij opgepakt. Hij moest dijken aan de Zeeuwse kust graven. Mannen konden zo worden meegenomen, ook om in Duitsland te werken. Je had niets te vertellen en ze kenden geen pardon! Veel mannen en jongens zijn nooit meer teruggekomen. Sommigen hadden een brief van de dokter waarin stond dat ze een ziekte hadden en niet konden werken. De Duitsers waren panisch voor enge ziektes. Dit was voor veel mannen en jongens een mooie uitweg om niet te hoeven werken voor de vijand. Mijn vader had ook zo’n brief. Op een dag was er een razzia bij de IJzeren Man. Alle mannen en jongens boven de zestien werden opgepakt. Mijn vader was daar ook zwemmen. Hij liet zijn brief van de dokter zien en mocht gaan.’

Nam u de oorlog serieus als kind?
‘We namen de oorlog heel serieus! We waren heel bang als we een vliegmachine zagen. We kregen ook vliegende bommen over ons heen, bedoeld voor de haven van Antwerpen en Londen. We konden het motortje van die bommen van ver horen. Zolang dat aan was, bleef de raket in de lucht. Maar ging het uit, dan viel de bom ineens naar beneden met een zware explosie! In Eindhoven is dat een keer gebeurd, op de Kruisstraat. Drie vriendjes van me vonden daarbij de dood. Je kunt in de Gildelaan, een zijstraat van de Kruisstraat, nog steeds de plek met de schade daarvan zien. Mijn ouders vonden het niet veilig meer boven op onze slaapkamers. Vanaf toen sliepen we in de kelder.’

Bent u ook iets dierbaars kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Het meest dierbare was mijn familie en die ben ik gelukkig niet kwijtgeraakt. We hebben ook nog een Mariabeeldje dat vader destijds op 5 december, net voor het Sinterklaasbombardement, voor moeder had gekocht. Het heeft het bombardement overleefd. We moesten daarna wel weg uit ons huis, omdat er veel kapot was. Toen zijn we een tijdje bij opa en oma aan de Gagelstraat gaan wonen.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892