Erfgoeddrager: Anouck

‘Pas op de boot naar Nederland voelde ik dat we bevrijd waren’

Anne en Anouck van het Augustinianum in Eindhoven worden hartelijk ontvangen door Dee van Eldik. Ze heeft een prachtig huis met veel muziekinstrumenten en afbeeldingen aan de muur afkomstig uit Indonesië. Ook schilderijtjes van huizen in Aruba waar ze samen met haar man dertig jaar woonde. Dee is geboren op 11 december 1935 in Salatiga op Java. Ze was enig kind. Haar vader had Duitse voorvaderen, haar moeder Zwitserse. Ze waren Indo’s met Nederlandse paspoorten. Dee ging naar een Nederlandse school en thuis werd er Nederlands gesproken. Ze hadden een Nederlands paspoort.

Hoe was het leven voor de Japanse overheersing?
‘Het leven was heerlijk. Ik werd geboren op Java, dat was in die tijd het belangrijkste van de vele duizenden eilanden die Indië kende. Er waren goede scholen, mensen hadden goede banen en alles wat je nodig had was er in overvloed. Het leven was geweldig. Alles was goed geregeld. Dit veranderde enorm toen de Japanners de baas werden.’

Hoe was het leven tijdens de Japanse bezetting?
‘Toen de Japanners kwamen, werd alles anders. De scholen gingen dicht en de Nederlanders werden in kampen gestopt. Wij kwamen niet in de jappenkampen terecht. We waren buitenkampers en we hadden het zwaar, er was gebrek aan alles. We gingen in die jaren niet naar school. Alle Nederlandse scholen waren gesloten. Ik had erg slechte ogen maar kon niet meer naar de oogarts voor een nieuwe bril. Ik kon niets zien en niet meespelen met de andere kinderen. Dus las ik in die tijd heel veel, dat kon ik wel. Hierdoor kon ik later klassen overslaan op school.

Alle mannen werden door de Japanners weggevoerd om aan spoorlijnen te werken, onder andere op Sumatra en Birma. Veel mensen stierven aan uitdroging, honger of gebrek aan verzorging. Buitenkampers werden als het ware gepest door de Indonesiërs. Zo werden ze bijvoorbeeld uitgejouwd op straat. Ze waren bang want ze wisten niet wat er ging gebeuren. Je moest ook diep buigen voor de Japanners. Ook de Japanse tijd en jaartelling werden ingevoerd. Het doel van Japan was om te heersen over een groot deel van Azië.

Aan de bezetting kwam een einde nadat de atoombommen op Nagasaki en Hiroshima de Japanners tot overgave dwongen, op 15 augustus 1945.’

Hoe was het toen de Japanners weg waren?
‘Toen de Japanners weg waren leek het alsof er vrede zou komen. De witte Nederlanders gingen zo gauw als ze konden terug naar Nederland. Dit noemden ze repatriëren. Maar voor de Indo’s die achterbleven brak een vreselijke tijd aan. De Indonesiërs behandelden hen vreselijk; ze hebben ons afgeslacht, beroofd, verkracht, uit onze huizen gehaald, ons gevangen gezet in de kampen. Zij wilden hun land terug. Deze periode noemen we de Bersiap. De betekenis van Bersiap is ‘wees bereid’. Dat zeiden de jongen Indonesiërs, ze waren bereid hun land terug te vechten en terug te krijgen.

De mannen werden uit hun huizen gehaald. Je wist niet waarheen en voor hoelang. Mijn vader werd opgepakt door de Indonesiërs en afgevoerd naar een mannenkamp op Java. We hoorden al snel dat hij op een dodentransport was gezet, naar een ander kamp. De vrouwen moesten zich alleen zien te redden met hun kinderen. Soms moesten ze daarvoor dingen verkopen om te kunnen overleven. Indonesiërs stopten ons in kampen. Je had alleen een tasje, ik had een kussensloop, waar je alle spullen die je had in mee kon nemen. Ik weet nog dat mijn moeder een Droste theeservies had. Ik dacht, ik ben zo gek op dat spul, ik wil dat hebben als ik later groot ben. Maar toen de Indonesiërs bij ons thuis kwamen was dat het eerste dat ze meenamen.’

Werden jullie toen ook opgepakt?
‘Mijn moeder en ik werden ook weggevoerd door Indonesiërs en naar een kamp gebracht. Midden in de nacht. Mijn moeder was voorbereid en had al tassen ingepakt. Ook een tasje voor mij met mijn kinderbeker en een bordje erin. Dat bordje en de beker zijn al die jaren met mij meegegaan. Ik heb ze nu nog steeds op mijn nachtkastje staan. Ook een van mijn poppetjes heb ik nu nog. In het kamp kreeg ik malaria en was erg ziek.

Ik werd samen met mijn moeder ondergebracht op achtereenvolgens drie verschillende plekken in woonplaats Salatiga en vervolgens in het naburige beruchte kamp Banyubiru. Dat was een beschermingskamp. We zaten daar om tegen de bermuda’s te beschermd te worden. We hadden veel honger. De Engelsen brachten ons met een Dakota van het ene kamp naar het andere. We eindigden in Soerabaja. In Soerabaja ging ik weer naar school, de Bersiap was inmiddels voorbij. We hadden geen eigen huis en woonden in een kamp. Hier werden we weer herenigd met vader, die dus niet dood was zoals zij dachten.’

Wanneer kwamen jullie naar Nederland?
‘Er kwam een oproep van de overheid om toch Indonesiër te worden in plaats van Nederlander. Vader deed dat omdat hij een hekel had aan de Nederlanders. Ik was bijna klaar met de HBS maar moest van school omdat we geen Nederlander meer waren en geen subsidie meer kregen voor school. Het leven werd ons heel moeilijk gemaakt door de Indonesische bevolking.

Toen mijn vader overleed, hij had een hele slechte gezondheid door de oorlogsjaren, wilden mijn moeder en ik toch liever naar Nederland. Ook dat was niet makkelijk voor elkaar te krijgen als je geen Nederlander meer was. We behoorde bij de zogenaamde spijtoptanten. Uiteindelijk lukte het eindelijk in 1960. Ik was toen 25 jaar. Pas op de boot naar Nederland voelde ik dat we bevrijd waren. We kwamen in Nederland in een contractpension terecht.’

Erfgoeddrager: Anouck

‘… maar als er wat gebeurde, was ik meteen “die poepchinees” of “die rare pinda”.’

Van tevoren vonden Anouck, Sama, Phoebe, Nikki en Rianne het best spannend om Kitty Awondatu (1965) te interviewen, maar eenmaal binnen kregen ze een warm welkom met wat te drinken en een stukje spekkoek. Ze voelden zich meteen op hun gemak en speelden tussendoor met de hond Karma.

Waar ben je opgegroeid?

‘Ik ben geboren in Surabaya (Indonesië) en kom uit een gezin van vijf kinderen. Wij verhuisden naar Nederland toen nog maar een baby was. Dit komt door de omstandigheden in Surabaya, waar de Indonesiërs de baas waren. Dat had impact op mijn vader, die een lichte huidskleur heeft en Nederlands bloed. Hij voelde zich daar niet meer thuis. Mijn ouders besloten dat Nederland ons een betere toekomst kon bieden. Eenmaal hier aangekomen moesten wij onze Indonesische nationaliteit afzweren en waren wij drie jaar statenloos. Voor mijn vader was deze verhuizing naar Nederland makkelijker, omdat hij al familie in Nederland had en zich ook meer Nederlands voelde. Maar mijn moeder was een volbloed Indonesische. Voor haar was het alsof ze haar vaderland achter moest laten en ze heeft daar ook nog best nare gevoelens over gehad. In Nederland werden we niet echt vriendelijk ontvangen. Het is net als bij andere buitenlanders en vluchtelingen: er is altijd wel een groep mensen die vindt of zegt: “Jullie horen hier niet” of “Ga terug naar je eigen land”. Voor Indische mensen zoals wij was het wel makkelijker om zich te voegen bij de Nederlanders, omdat we de taal spraken. Er werd in Nederlands-Indië namelijk altijd Nederlands onderwezen op school. Mijn ouders waren Nederlands opgevoed en gingen naar Nederlandse scholen. De topografie op Indische scholen ging ook over Nederland. Zelf spreek ik niet zo heel goed Indonesisch, dit komt ook doordat mijn ouders dat liever niet wilden. Toen ik hier naar school ging werd ik wel soms gepest. Niet meteen, maar als er wat gebeurde was ik meteen ‘die poepchinees’ of ‘die rare pinda’.Als kind vond ik dat best gemeen en heftig. Als ik er nu op terugkijk, besef ik dat die kinderen niet beter wisten en mij zo behandelden omdat zij kennelijk zelf zo waren opgevoed door hun ouders.’

Hoe hebben je vader en moeder de Japanse bezetting meegemaakt?

‘Mijn vader was vijftien jaar toen de Japanners ons land bezetten. Zijn familie had het vrij makkelijk, doordat mijn opa een goede functie had bij de douane en ervoor kon zorgen dat de familie niet in het kamp terechtkwam. Mijn moeder en haar Indonesische familie hadden het daarentegen lastiger, ook zij werden onderdrukt door de Japanners en ze moesten ook echt voor hen buigen. Mijn vader had het juist moeilijker na de oorlog, toen het land onafhankelijk werd. Hij had last van discriminatie door de Indonesiërs vanwege zijn lichtere huidskleur.’

Ga je nog wel eens terug naar Indonesie?

‘Ik ben voor de eerste keer in 2009 terug naar Indonesië geweest. Als je daar dan met het vliegtuig landt, dan ruik en zie je meteen die specerijen en de geuren en dan weet je gewoon: dit is mijn moederland. Het was heel bijzonder, de geuren en kleuren. Niet dat ik ze bewust heb meegemaakt als baby, maar je herkent ze gewoon van thuis. Al ben ik dan opgegroeid in Nederland, Indonesië is en blijft altijd in mijn hart.’

 

Erfgoeddrager: Anouck

‘We mochten om beurten het pannetje uitlikken’

Dirk, Kim, Anouck en Jelle van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord komen aan in Oostzaan, waar Koos Jongert en zijn vrouw ze opwachten. Een tafel met een hoop lekkere dingen… Wat een verschil met de verhalen die meneer Jongert, aangevuld door zijn vrouw, even later vertellen… met honger naar bed.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en ik woonde in Oostzaan, maar ik heb de eerste jaren niet veel van de oorlog meegekregen. Pas op mijn zevende snapte ik een beetje wat er gaande was. In Oostzaan was het redelijk rustig, maar in Amsterdam gingen de Duitsers als gekken tekeer. Ze haalden mensen uit hun huizen, niet alleen Joodse mensen maar ook jonge mannen om in Duitsland te werken. Mijn vader vertelde wel eens wat, bijvoorbeeld dat hij moest wegrennen als die overvalwagens eraan kwamen. Ik herinner me ook dat er Duitse propaganda-auto’s kwamen, met muziek. Je moest dan als kind liedjes zingen, achter die auto lopen en dat werd gebruikt voor een film in Duitsland. Zo lieten ze zien hoe goed die Duitsers waren en dat de kinderen in Nederland zo blij waren. Dat hoorde je later van je ouders. Ik weet ook nog dat ik een keer met mijn vader aan het roeien was, toen de Fokkerfabriek werd gebombardeerd. Mijn vader heeft de roeiboot op het land getrokken en de boot omgedraaid zodat wij eronder konden liggen om te schuilen. Ik vond het erg spannend.’

Waar speelden jullie mee tijdens de oorlog?
‘Tijdens de oorlog was er weinig speelgoed want de Duitsers namen alles in. Het enige speelgoed dat er nog was, werd in de kachel gegooid. Soms maakte de kinderen zelf speelgoed door touw en oude sokken in elkaar te wikkelen. Je kon wel overal buiten voetballen want verkeer was er niet, geen auto’s…niks. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. Er kwamen wel Duitsers langs om te kijken of je geen radio had. Dan kwamen ze met zo’n grote helm op, dat zie ik nog zo voor me… ‘Haben sie ein Radio hier?’ En dan zei mijn moeder tegen ons dat we maar lekker moesten buitenspelen.’

Wat at u in de oorlog?
‘In de tijd van de Hongerwinter had ik bijna geen eten, we aten vooral wat waterige soep, bloembollen stamppot en het liefst kool. Als je dat stampte door je aardappel, leek het nog best wat en at je er drie keer van. Ik was met een zuster en een broer en we mochten om beurten het pannetje uitlikken. Zo ging dat. Aan het einde van de oorlog werden er voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. Ze landden meestal in het weiland of in de sloot. We woonden tegenover de Kolk en dan gingen wij met een stelletje jongens uit de buurt het land in om die pakketten op te halen. Dat vond je natuurlijk geweldig, al moest je oppassen dat je niks op je kop kreeg. Anders was je dood want er zaten ook hele grote blikken in. Soms zat er iets leuks bij: een kauwgompje of zo, zo lekker en gewéldig vond je dat dan. Die pakketten moesten naar een geheime plek worden gebracht, waar ze dan verdeeld werden. Dat gebeurde in heel Noord-Holland. Mijn vader had een fiets met houten banden en daarop reed ‘ie helemaal naar Schagen. Dan zeiden we ‘pa ga je weer een zakkie duffe meelde halen’, zo noemden we dat. Wat een humor he…’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892