Erfgoeddrager: Anil

Met de auto rijden we richting Amsterdam, waar Anil, Hacer en Majd van CBS Kleurenpracht in Zaandam worden opgewacht door Marian Schaap. Een gezellig huis met familiefoto’s aan de muur en zelfgebakken brownies op tafel. Mevrouw Schaap is in 1944 geboren en heeft dus geen bewuste herinneringen aan de oorlog. Haar belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is ontstaan, doordat ze een Joodse pleegzus heeft. Zij kwam als baby van tien maanden bij haar ouders in huis.

Kunt u wat vertellen over de ouders van uw pleegzus?
‘De vader en moeder van mijn pleegzusje woonden in Amsterdam, in een buurt met veel Joodse mensen. Haar vader had een eigen bedrijf en haar moeder was naaister. Toen de oorlog een paar jaar bezig was, mochten Joden steeds minder. Ze mochten niet meer overal komen, alleen nog naar bepaalde winkels en straten. De regels van de Duitsers werden steeds strenger. Haar vader dacht dat hij misschien meer bescherming zou krijgen als hij ging werken voor de Joodse Raad. Dat was een groep Joodse mensen die van de Duitsers moesten doorgeven wat andere Joden niet meer mochten: waar ze wel of niet mochten wonen, wat ze nog mochten doen. Hij hoopte dat hij zo zichzelf en zijn vrouw kon beschermen. Maar dat werkte niet. Ook de mensen die voor de Joodse Raad werkten, moesten zich later melden bij de Joodse Schouwburg. Toen de vrachtwagen van de Duitsers voor de deur stond, bracht de moeder van mijn pleegzus haar snel naar de bovenbuurvrouw, met een koffertje met kleertjes. De Duitsers wisten niet dat er een baby was.’

Hoe kwam uw zus bij jullie gezin terecht?
‘Via die bovenbuurvrouw, die contact had met het verzet, kwam mijn pleegzus uiteindelijk bij mijn ouders in Zaandam terecht. In Zaandam was een sterke verzetsgroep onder leiding van Willem Brinkman, die een boekwinkel had en veel contacten. Mijn ouders hadden bij de kerk aangegeven dat ze wilden helpen. Na tijdje kregen ze bericht dat er een baby ondergebracht moest worden. Mijn ouders hebben een foto van mijn zus laten maken toen ze nog maar net bij ons woonde, omdat ze dachten: ‘stel je voor, haar ouders komen over een paar jaar terug, dan herkennen ze hun eigen kind vast niet meer.’ Mijn zus had pikzwart haar. Gelukkig had mijn vader ook zwart haar, want mijn moeder, mijn broer en ik waren blond. Maar zo leken we één familie.’

Wat is er met haar ouders gebeurd, nadat ze waren opgepakt?
‘Haar vader en moeder zijn eerst naar kamp Westerbork gebracht, met een overvolle trein. Daar zaten ze een paar weken. Daarna werden ze in veewagons vervoerd, zonder stoelen of wc’s, alleen een ton in het midden. Iedereen zat dicht op elkaar. Vreselijk.
Haar moeder gooide vanuit de trein nog een briefje naar buiten. Het werd door het verzet gevonden en kwam uiteindelijk bij ons terecht. Ze schreef dat ze dankbaar was dat ze het liefste wat ze had; haar dochter, mijn pleegzus, niet bij zich had, omdat ze veilig was. Dat briefje betekende later veel voor mijn zus. Haar ouders werden naar Sobibor gebracht, een vernietigingskamp in Polen. Daar moesten ze alles afgeven, zich uitkleden en werden ze met velen tegelijk naar binnen gestuurd. Zogenaamd om te douchen, maar ze werden vergast en gedood.’

Hoe kwam uw zus achter het echte verhaal?
‘Mijn ouders wilden aan mijn pleegzus het echte verhaal vertellen zodra ze groot genoeg was. Alleen wat is oud genoeg? Ze moesten alles op gevoel doen, want ze kregen geen begeleiding van een psycholoog, of iets dergelijks. Toen ze een keer op straat speelde was er een kinderruzie en zei een meisje tegen haar: ‘Jij woont toch niet bij je eigen vader en moeder.’  Ze vroeg thuis aan mijn moeder  hoe het zat. Ze was nog maar 6 jaar oud, maar ze kan het zich nog glashelder voor de geest halen. Het was een verschrikkelijk moment voor haar.
Ikzelf ontdekte het toen ik een jaar of 12 was en er een formulier op tafel lag, waarop haar echte naam stond. Ik heb stukje bij beetje het verhaal van mijn moeder gehoord, daar moest ik echt moeite voor doen, want mijn moeder vond het lastig om erover te praten. Ik heb veel aan mijn zus verteld, zij vond het moeilijk om hierover te praten met mijn moeder.’

Is er wel eens een huiszoeking bij jullie geweest?
‘De Duitsers zijn nooit ons huis binnengevallen, mijn ouders hadden een engeltje op hun schouders. Er woonde een NSB’er bij ons in de straat. Na de oorlog zei hij tegen mijn vader: ‘ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’. Maar toch heeft deze buurman zijn mond gehouden. Daarom zeg ik altijd: je moet mensen niet gelijk veroordelen, iemand kan toch een goed hart hebben.’

Heeft nog iemand van de familie van uw zus de oorlog overleefd?
‘Ja, één oom van mijn pleegzus heeft de oorlog overleefd. Hij wilde dat zij na de oorlog bij een Joodse familie zou gaan wonen, maar mijn ouders wilden haar niet wegdoen. Na de oorlog werd er nog een broertje geboren, en we waren een hecht gezin. In 1948 kwam er een rechtszaak over wie voor mijn zus mocht zorgen. Een foto waarop mijn broertje de hand van mijn zus vasthield, was belangrijk. We werden ook bekeken terwijl we samen speelden. Daaruit bleek dat we goed met elkaar omgingen en dat we echt een gezin waren. De rechter besloot toen dat het voor mijn zus het beste was om bij ons te blijven.’

Hoe is het om nu dit verhaal te vertellen?
‘Ik vind het zo belangrijk dat mensen elkaar niet beoordelen op hun geloof of huidskleur, maar dat mensen elkaar beoordelen op hun gedrag. Dat je naar elkaar omkijkt, rekening houdt met elkaar en dat je elkaar niet onnodig pijn doet. De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog werkt nog steeds door, want mijn zus heeft geestelijke littekens.’

Erfgoeddrager: Anil

‘Voor onze deur ontstond een hele grote krater’

Voor Hans van ‘t Veer was het in de oorlog af en toe best spannend. Als klein jongetje vond hij de Duitsers niet altijd eng, verteld hij aan Anil, David, Ikram en Sakina van de Klimopschool in Amsterdam-Noord. Sommigen streelden even over zijn haar als hij langs liep. Zijn ouders verboden hem om met de vijand te praten, maar als je een snoepje kreeg was dat best moeilijk.

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Op een zaterdagmorgen werd de Ritakerk gebombardeerd en ik lag ziek in bed. Vliegtuigen vlogen over. Eerst vond ik dat wel een mooi gezicht. Er viel een bom voor het huis en achter het huis. Mijn ouders waren in paniek en alle ramen waren gesneuveld. We wisten niet of er nog meer bommen zouden vallen. Voor de deur ontstond een hele grote krater. Gelukkig is dat daarna niet meer gebeurd. Later zag ik nog wel vliegtuigen die elkaar aan het beschieten waren en dat was voor mij als een soort film.’

Wat deed u buiten toen er oorlog was?
‘Ik speelde veel buiten en ik mocht in de buurt spelen met een aantal vriendjes. De afspraak was dat als er een luchtalarm was we meteen naar binnen moesten. Dan renden we naar een huis dat het dichtstbij was waar of ik of een van mijn vriendjes woonden. Totdat het luchtalarm afgelopen was, dan moest ik me weer melden om te laten zien dat ik nog leefde. Ik was nog heel klein en speelde soms ook op de Van der Pekstraat, waar in het midden een mooi speelplein was.’

Heeft u nu nog last van de oorlog?
‘Nee, eigenlijk niet. Ik heb het best goed gehad. Zo rond 4 en 5 mei denk ik er veel aan, maar gelukkig heb ik niet in een kamp gezeten of erge honger gehad. Wat ik wel nog heel goed weet is dat tijdens de Hongerwinter veel doden zijn gevallen. De grond was zo hard dat ze de lijken niet konden begraven. Ik heb karren met lijken gezien die ergens heen gebracht werden. Dat was natuurlijk vreselijk.’

Erfgoeddrager: Anil

‘In de oorlog had ik een engeltje op mijn schouder’

Frits Neijts (88) staat ons aan het einde van de galerij al vrolijk op te wachten. Zijn vrouw Ans (86) zit in een grote leunstoel in de woonkamer. Frits was bijna 13 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft tijdens de oorlog in de Bestevaerstraat gewoond, het nummer weet hij niet meer. Ans heeft in de Vespuccistraat 32- 2 hoog gewoond. Nadat Aya en Dounia van de Boomgaardschool hebben geholpen met het inschenken van de cola en Anil zijn vragen nog eens bestudeert, gaat het interview van start.

We hebben gelezen dat uw vader was ondergedoken, waarom?
Frits: Ik had een Joodse vader en een Christelijke moeder. Mijn moeder zat in het bestuur van de SDAP, dat was de voorloper van de PVDA in Amsterdam en zij hoorde van de socialisten in Duitsland dat de Joden vervolgd werden en in concentratiekampen werden vermoord. Toen zei mijn moeder: “vader je moet onderduiken”. En dat heeft hij gedaan, vier jaar lang, boven een drogisterij en zo heeft hij zijn leven gered.

Is er nog andere familie omgekomen?
Frits: Mijn vier tantes zijn allemaal vergast in concentratiekampen. In de oorlog woonden ze in Amsterdam-Zuid. Ik ging er vaak met mijn moeder heen om eten te brengen. Moeder zei tegen mijn tantes: “Jullie mogen niet de straat op met die Jodenster. Dat is veel te gevraarlijk”. En: “Jullie moeten onderduiken!”.  Maar mijn tantes geloofden niet dat ze vergast werden. Ze zeiden: “Nee hoor, we moeten naar Duitsland om te werken en we komen terug!”. Maar ze kwamen niet terug.

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt?
Frits: Ik woonde op een gegeven moment in Noord en had daar een vriendje, Pietje Douma. Ik kwam vaak bij hem thuis. Ik werkte toen bij een dependance van een geneesmiddelenfabrikant. De Douma’s waren communisten en die zaten allemaal in het verzet. De leider van hun groep zei tegen mij: “Jij werkt toch bij die fabriek? Kan jij aan vitaminen en pleisters en verband komen?”. Dat hadden ze nodig voor het verzet. Toevalig werkte ik op die afdeling. En zo verstopte ik aan het eind van de werkdag vitamines en zo in mijn sportkousen, waar ik elastieken omheen bond. Beneden zat een portier en daar hing een kauwgomballenautomaat met rode en groene stuiters erin. Als je een rooie trok dan werd je gefouilleerd door de portier en als je een groene trok mocht je doorlopen. Dat ging tien keer goed bij mij en de elfde keer werd ik gepakt. Ik moest naar het kantoor naar een Duitse officier. Het was een grijze oude man, ik zie hem nog zo zitten. Half in het Duits vroeg hij; “Waarom pik jij?”.  Ik begon te huilen en zei: “Wij hebben thuis geen eten meer en mijn familie heeft honger”. Hij keek naar me en zei toen: “ Eigenlijk moet ik je uitleveren, maar je bent nog een kind, dus ga maar”. En dat heeft mijn leven gered.

Wat deed uw moeder toen?
Frits: De familie Douma werd opgepakt en omdat ik had gestolen, werd mijn moeder bang. Ze besloot met mij en mijn twee broers te verhuizen. Nadat we waren verhuisd viel er een brandbom op het huis. Aan de overkant waren namelijk de Fokkerfabrieken en de Engelsen bombardeerden die fabrieken en er vielen af en toe ook wat bommen naast. Dus als we niet waren verhuisd had ik hier nu niet gestaan. In de oorlog had ik een engeltje op mijn schouder.

Mevrouw Neijts, wat is het ergste wat u heeft meegemaakt?
Mijn vader en ook mijn zus zaten in het verzet en op een nacht stond de Duitse politie voor de deur. Ik was toen elf jaar. Er werd hard op de deur gebonkt, we wisten meteen: “Dit is foute boel”. Mijn moeder deed de deur open en mijn vader moest zijn bed uit en werd meegenomen. Hij heeft in totaal in drie gevangenissen gezeten. Maar mijn vader had open tbc, hij hoestte bloed. Dat was heel erg besmettelijk en de Duitsers waren panisch voor tbc, dus mocht hij naar huis. Dat moment zal ik nooit vergeten. Het was op een woensdag. Mijn moeder werkte en de sleutel van de voordeur was weg toen ik thuiskwam, die lag altijd onder de mat. Ik dacht; mijn moeder is al thuis! Dus ik ga naar binnen en daar zit mijn vader aan tafel! Hij heeft de oorlog overleefd maar acht jaar na de oorlog is hij, veel te jong, overleden.

Hoe was de Hongerwinter voor u meneer Neijts?
Ik was aardappelen gaan halen in West- Friesland. Toen ik thuis kwam lag er een briefje van mijn moeder: Wij zijn naar familie in Groningen, kom ons achterna. En dat heb ik ook gedaan, helemaal lopend. Soms werd er een hond op me afgestuurd, soms kreeg ik heel veel te eten. We zijn tot de bevrijding in Groningen gebleven. Het waren geweldige mensen.

fotografie: Saskia Gubbels

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892