Erfgoeddrager: Angelo

‘Vlak voor het einde van de mis vielen er ineens twee bommen de kerk binnen’

Met de auto gaan Kai,  Angelo en Christoffer van Basisschool Het Zaanplein naar Purmerend. Daar woont Jan Bosman in een seniorenflat. Hij is in 1934 geboren en bijna 89, maar voelt zich nog jong. Meneer Bosman groeide op tijdens de Tweede Wereldoorlog met zijn ouders, twee oudere zussen en oudere broer in Amsterdam Noord. Hij was de jongste. Van zijn familie is nu niemand meer over.

Moest u ook onderduiken?
‘Ik hoefde ik onder te duiken want ik was nog jong. De Duitse bezetter wilde op een gegeven moment dat alle mannen boven de 16 jaar en ouder gingen werken in Duitsland. Maar zo oud was ik nog niet. We hadden ook geen onderduikers in huis, dat durfden mijn ouders niet want dat was veel te gevaarlijk. Mijn ouders zaten ook niet in het verzet. Om in verzet te gaan moet je toch ook een beetje een held zijn en dat waren heel veel mensen, waaronder mijn ouders niet. Als held kon je natuurlijk ook neergeschoten of opgepakt worden.’

Had u ook Joodse vriendjes?
‘In onze straat woonde drie Joodse gezinnen. Toen de Duitse bezetters nog niet zo streng waren speelden wij gewoon als jongens en meisjes allemaal door elkaar, Joods of niet Joods. Maar na 1942 mocht dat niet meer. Er woonde ook ene NSB-gezin met kinderen. Daar speelden we ook mee. Als kind dachten we; wat maakt het allemaal uit. Maar van de grote mensen mochten we niet meer met hun spelen.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt en hoe was dat?
‘Ik heb heel erg de hongerwinter meegemaakt. Het is een heel apart hoofdstuk en het was heel erg. We hadden niet te eten en aten toen bloembollen en suikerbieten. Gelukkig waren er wel aardige boeren vlakbij, in de Beemster. Zij gaven gelukkig wel eten aan degenen die dat kwamen vragen. Maar sommige boeren gaven alleen eten als ze wat konden ruilen; dat was wel jammer, want de echt arme mensen hadden niks om te ruilen.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat is het bombardement op de Ritakerk geweest, dat was vreselijk. Op zondag 17 juli 1943 werd gevierd dat de Ritakerk 25 jaar bestond. Toen hadden ze bedacht dat alle schoolkinderen naar die kerk moesten. Er werd gezongen en gedaan. Ik was negen jaar en zat ook in die kerk. Ineens ging het luchtalarm. Iedereen moest binnen blijven, we mochten het gebouw niet uit. Ik zat in het voorste gedeelte van de kerk. Vlak voor het einde van de mis vielen er ineens twee bommen de kerk binnen. Mijn vriend Anton zong in het koor. Het hele koor sprong in paniek van 8 meter naar beneden. Voor velen ging dat goed, maar Anton’s knie werd verbrijzeld. Nog altijd loopt hij met een stijf been. Twee misdienaars beiden 13 jaar werden gedood, net als negen andere mensen die in de kerk zaten.
Een ander erg verhaal gaat over de Hollandia Kattenburgfabriek. Daar maakten ze regenjassen en die fabriek stond vlak bij ons huis. Er werkte daar voornamelijk Joodse mensen. De Duitsers hadden die fabriek overgenomen, dat is een lange poos goed gegaan voor die Joodse werknemers, maar op 11  november 1942 ging het mis. Ik was daar in de buurt aan het spelen op straat, toen er ineens  allemaal Duitse overvalwagens aan kwamen rijden. De hele fabriek werd afgezet.  We zagen dat alle Joodse mensen het gebouw uitgeslagen werden en in de auto’s werden gegooid. Ze zijn weggevoerd. Ik stond erbij en keek ernaar. Dat was heel erg. Ook hun familieleden werden uit hun huizen gehaald. In totaal zijn meer dan achthonderd mannen, vrouwen en kinderen weggevoerd naar Duitse concentratiekampen. Maar acht mannen zijn er levend teruggekomen.’

 

 

Erfgoeddrager: Angelo

‘De Japanse soldaten gaven mij soms een stukje chocolade, of een balletje rijst’

Paul Koster(1935) is een hartelijke man die heel goed kan vertellen over zijn jeugd in Nederlands-Indië. Dat ontdekten Angelo, Koen, Arda en Kevin toen zij hem interviewden in zijn huis aan de Rembrandstraat in Zaandam.

Hoe was uw situatie thuis, had u broers of zussen?

‘Ik woonde als kind in Semarang (Java) samen met mijn ouders en mijn twee zussen. Mijn ouders hadden goed werk, zodat we geen armoede leden. Mijn moeder was onderwijzeres en mijn vader had een hts-opleiding. Ik woonde op een suikeronderneming, maar vanwege de oorlog moesten we die verlaten. Thuis sprak ik altijd Nederlands, dat moest van mijn ouders. We hadden thuis een baboe. Zij deed vooral klusjes, maar ze lette ook op ons als onze ouders aan het werk waren. Op straat sprak ik een beetje Javaans en Maleis. Maleis was toen de handelstaal, de inheemse kinderen spraken vooral Javaans.’

Wat vond u zelf leuk om te doen als kind?

‘Ik vond het leuk om op straat te slenteren en te spelen met anderen uit de buurt. Toen het oorlog was, had ik geen school en dat vond ik geweldig. Ik speelde vaak op straat en dat was natuurlijk heel leuk op mijn leeftijd. Er werd soms ruzie gemaakt tussen groepen kinderen op straat, bijvoorbeeld tussen Indo’s en Indonesiërs. In de oorlog werd mijn vader krijgsgevangen genomen. Met mijn zussen bleef ik bij mijn moeder en mijn oma. Het was een rare tijd. Op straat liepen overal Japanse soldaten. Ze gaven mij en mijn vrienden soms een stukje chocolade, of een balletje rijst.’

Wat vond u ervan om naar Nederland te komen?

‘Niet één Indische man, vrouw of familie wilde graag naar Nederland vertrekken. Maar het moest, door het onderscheid van de blanken, en de (half) gekleurde mensen. Ik wist dat het moeilijk voor mij zou zijn om een goede baan of een hoge functie in een bedrijf te vinden, toch vertrok ik uiteindelijk op zeventienjarige leeftijd naar Nederland. Ik vond de ontvangst in Nederland vrij lastig. Ik kwam terecht in een internaat in Zuid-Holland. Tijdens mijn werk ben ik vier maanden in Japan geweest om schepen – die daar voor minder geld konden worden gebouwd – te bouwen en repareren. Ik werkte met mensen van allerlei nationaliteiten samen. Ik leerde ervan dat we elkaar allemaal konden aanvullen, want iedereen had verschillende vaardigheden. Het was een belangrijke levensles: elkaar niet discrimineren op uiterlijk of afkomst, maar kijken hoe goed we met elkaar op kunnen schieten en wat we van elkaar kunnen leren.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892