Erfgoeddrager: Amelia

‘Opeens stond er: Voor Joden verboden’

Rosa Wertheimer-Bokkie woont sinds kort in verzorgingshuis Beth Shalom, al had ze liever thuis willen blijven wonen, zelfs nu ze bijna honderd is. Over de oorlog praten vindt ze niet makkelijk, omdat ze ASVO-leerlingen Amelia, Julian en Rafael niet met de verhalen wil belasten. Ze heeft in haar lange leven niet vaak over de oorlog gepraat. Dat deed je toen niet, en wie wilde luisteren? Haar eigen familie bestond niet meer en ze moest haar leven opnieuw uitvinden. Vanwege de oorlog in Oekraïne, de ellende die toch wel heel dichtbij komt, besluit Rosa de kinderen haar verhaal wel te vertellen.

Hoe wist u dat het oorlog was en wat voelde u toen u dat hoorde?
Tja, de Duitsers hadden geen briefje gestuurd van te voren. Mijn vader vertelde dat het oorlog was.
 Ik was toen achttien. Ik voelde niks. Het was alsof je het niet echt beleefde, alsof het iets uit een boek is. Het is de eerste keer dat je zoiets meemaakt, je weet nog niks van de gevolgen, je bent blanco. Je voelt je er ook nog niet bij betrokken. Op een gegeven moment kwam er iemand van de Stadsreiniging op het werk en die zei: “We staken!” Ik wist eerlijk gezegd helemaal niet waarom, terwijl het al een tijd oorlog was. Maar we leefden in die tijd betrekkelijk geïsoleerd. We hadden toen geen telefoon, geen televisie, alleen distributieradio; dat was een speaker, geen radio. We waren lang niet zo goed op de hoogte als jullie nu zijn.’

Wanneer merkte u dat het foute boel was?
Ik denk twee jaar na het begin. Er kwamen allerlei maatregelen en dan ben je er ineens wél bij betrokken. Als je niks voelt van geboden en verboden gaat er een hele hoop langs je heen. Ik ging vaak in het weekend met m’n vrienden naar de jeugdherberg. Ineens stond er een bord: ‘Verboden voor Joden’. De WA kwam midden in de nacht controleren en toen moest ik eruit. Mn vrienden waren solidair en zijn met me meegegaan. Later werd mn vader opgepakt. Mijn moeder was jong gestorven, dus toen waren mijn zusje en ik alleen. Thuis aangekomen was alles weg, gepulst. De buurvrouw zei dat ze zouden terugkomen om ons op te halen. Maar, waar moest je naartoe? Via een vriendin vonden we een benedenhuis, verwaarloosd en vol beestjes. Mijn zusje werkte bij een bedrijf waar ze een sperrung had, een tijdelijke vrijstelling van deportatie. Ik had dat niet en ben ondergedoken. Mijn zusje wilde niet onderduiken, waarom weet ik niet. Ze is uiteindelijk opgehaald en in Sobibor vermoord. Mijn ouders, alle ooms en tantes ook. Ik ben de enige die is overgebleven, de enige die de naam Bokkie nog draagt. Met die naam werden we geplaagd. Kinderen riepen: mn vader had twee Bokkies, twee Bokkies zonder staart, en daar ging ie mee uit wandelen in de Kalverstraat! Dat liedje vergeet ik nooit. Maar dat was lol voor hen.’

Waar zat u ondergedoken?
Bij de ouders van een vriendin. Ook na de oorlog heb ik daar nog jaren gewoond. Ze hadden een schuilplaats voor me gemaakt, een ruimte in een zolderkamer, achter een luik. Ze hadden een belletje gemaakt en als ze één keer belden, bijvoorbeeld omdat er bezoek was, moest ik me verstoppen in de klerenkast. Als twee keer belden moest ik achter het luik. Ik was niet bang, ik hoopte alleen maar dat ik mn plas zo lang kon ophouden. Als er een razzia was, haalde de vader me uit bed en moest ik in de kruipruimte onder de vloer. Daar zat ik dan de hele nacht, dat was verschrikkelijk.’

Wat vond u van de NSB?
Ik had er geen connectie mee. Maar onlangs kwam ik hier op het Gelderlandplein een mevrouw tegen die uit een NSB-gezin komt, vertelde ze me. Ik weet echt niet waarom ze dat zei, maar goed, we zijn heel vriendelijk met elkaar. Waarom ook niet, zij kan het ook niet helpen. Je kiest je eigen ouders niet uit, en ook je achtergrond niet.

Hoe heeft u verder kunnen gaan met uw leven?
‘Ik heb mn diplomas gehaald en gewerkt. Je wéét het wel, wat er allemaal gebeurd is, maar je gaat het niet koesteren, want als je het koestert dan kun je net zo goed een plekje aanvragen in een psychiatrische inrichting. Je moet toch verder. Het is een ervaring die je helaas hebt moeten meemaken.’

Het is stil in de auto op de weg terug naar school. De kinderen zijn diep onder de indruk. Ik vond haar erg dapper,” klinkt het van de achterbank. De anderen knikken instemmend.

Erfgoeddrager: Amelia

‘Er lagen thuis allemaal wapens in de kast’

Wim Nieuwenhuijse (1938) gaat alvast in het lokaal op ICBS De Windroos zitten. Dan komen ook leerlingen Asel, Amelia, Noa en Kayra binnen. Ze zijn niet de enigen die naar Wims verhalen over de oorlog luisteren. Naast het groepje staat namelijk een aquarium met de twee klassenschildpadden.

Moest u onderduiken?
‘Ik niet, ik was nog maar een kind. Mijn ouders en andere familieleden moesten wel onderduiken, bijna de hele oorlog. Zij zaten namelijk in het communistisch verzet. Mijn vader zat ondergedoken in Waterland. Mijn oom was tewerkgesteld in Duitsland, was gevlucht en ging hier in Zaandam bij een boer onderduiken. Veel boeren in de omgeving hadden onderduikers. Op het platteland was er minder invloed van de Duitsers, dus was dat makkelijker. Ook bij ons thuis waren schuilplekken gemaakt. Als we uit school kwamen en er Duitse auto’s voor de deur stonden, wisten we dat we moesten doorlopen naar oma. Mijn broertje had op een dag zo’n schuilplek in een kast bij ons ontdekt. Er zaten allemaal wapens in! Hij riep mij om te komen kijken, maar ik snapte ook niet wat dat allemaal was.’

Wat voor verzetswerk deden uw ouders precies?
‘Mijn vader hielp al vanaf 1938 Joodse en communistische vluchtelingen uit Duitsland onder te duiken. Mijn moeder bracht wapens en illegale kranten rond. Dat deed ze met mij en mijn broertje samen. Mijn broertje, geboren in 1940, lag in de kinderwagen en voor mij was er een plankje op de wagen gemaakt om op te zitten. Onder de wagen zat een soort mandje waar die wapens inlagen. Mijn moeder legde daar dan een poepluier op, zodat als ze aangehouden werd niemand daar ging zoeken. Ook mijn oma bracht kranten rond. Er werd een keer een huiszoeking gedaan. Toen is mijn oma snel op die kranten in bed gaan liggen en deed ze alsof ze ziek was. Een ziek mens vonden die Duitsers maar niks en toen zijn ze snel weer vertrokken.’

Kende u ook NSB’ers?
‘Wij woonden op nummer 8 en op nummer 12 woonden NSB’ers. Die man was hoofd van de NSB in Zaandam. Ik was bevriend met het zoontje. Zij hadden altijd te eten, ik kreeg ook geregeld wat, terwijl het voor de rest van ons steeds moeilijker werd. Na de oorlog kreeg die man twaalf jaar cel. Het zoontje heb ik toen eens in een put geduwd. Dat was mijn eigen frustratie, omdat ik er achter was gekomen wat zij hadden gedaan tijdens de oorlog. Gelukkig heb ik nooit de geheimen van mijn familie verklapt als ik met dat vriendje speelde.
Er stond in de oorlog ook eens een NSB’er aan de deur om een huiszoeking te doen. Mijn moeder, broertje en ik werden ondervraagd. We kregen chocola, maar mijn broertje en ik weigerden. We wilden niks van die man weten. Toen pakte hij zijn handschoenen en sloeg ons daarmee in het gezicht.’

Hoe kon uw familie uit handen van de Duitsers blijven?
‘Mijn tante was op weg naar haar onderduikadres, toen er plotseling een razzia werd gehouden. Ze vluchtte toen naar de katholieke kerk even verderop. De pastoor verstopte haar in het biechthokje. De Duitsers waren haar gevolgd en stormden de kerk binnen. De pastoor werd boos en hield een heel verhaal, over dat ze de rust verstoorden. Hij stuurden ze weg, omdat hij zogenaamd met de biecht bezig was. Hij heeft zo het leven van mijn tante gered. De pastoor was katholiek en mijn tante communistisch, maar dat maakte niet uit. Er was verbinding. Mijn vader heeft zichzelf wel eens kunnen redden. Hij hoorde dat er een razzia gaande was en ontsnapte via het raam. Hij heeft vierentwintig uur op het dak in de goot gelegen om niet ontdekt te worden. Na de oorlog had hij een trauma. Toen we verhuisden naar een appartement op driehoog kon hij maar niet wennen. Later ontdekten we dat dat kwam omdat hij daar geen vluchtmogelijkheden had. Toen kwamen we er pas achter wat de oorzaak van zijn trauma was.’

Erfgoeddrager: Amelia

‘Een uur voor de bevrijding werd onze onderduiker doodgeschoten’

Amelia, Dylan en Levi van de Rosa Boekdrukkerschool mochten Ena Breukelaar (1934) interviewen over haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ena zat een tijdje ondergedoken om de hoek bij de school vanwege het gevaarlijke verzetswerk wat haar vader deed. Tijdens het interview liet ze mooie foto’s van vroeger zien en een mapje met bonkaarten uit de oorlog. Ook had Ena haar pop Klompenhannes bij zich waar ze een leuk liedje van vroeger bij zong.

Wie kon u het meest vertrouwen in de oorlog?
‘Je was altijd op je hoede. Mensen die in het verzet zaten, die kon je vertrouwen. Maar zelfs dat was niet altijd het geval. Mijn vader zat in een verzetsgroep. In die verzetsgroep zat een vrouw die de hele boel tot twee keer toe verraden heeft. Mijn vader heeft gelukkig kunnen vluchten met nog een paar mensen. Hij heeft wel gezien hoe er een paar mensen van zijn verzetsgroep werden doodgeschoten. Dat zijn vreselijke dingen. De tweede keer kon hij ook vluchten, maar een derde keer was er geen ontkomen aan en moest hij naar de gevangenis in Scheveningen, het Oranje hotel. De verrader wist dat mijn vader een dochter had die ondergedoken zat. Toen de groep naar de gevangenis gebracht was, is de politie naar mijn onderduikadres gekomen om mij ook op te halen. Mijn onderduikfamilie heeft mij onder een stapel dekens gestopt aan het voeteneind van het bed. Ik moest heel stil blijven liggen en mocht geen geluid maken. Ook maakten ze de verduistering kapot in die kamer. Zo konden de mannen van de politie niet het licht aan doen, want dat mocht alleen als de ramen verduisterd waren. Gelukkig ben ik niet ontdekt.’

Waarmee speelde u in de oorlog?
Voor de oorlog speelde ik vaak buiten, vooral met Leo en David. Dit waren joodse jongetjes. Zij zijn met hun ouders en zus uit huis gehaald en naar Auschwitz gebracht. Alleen hun zus heeft het overleefd. Tijdens onze onderduikperiode mocht ik niet spelen. Ik kwam uit een heel streng gezin. Mijn vader zei altijd dat ik niet mocht spelen want ‘van spelen leer je niks’. Ik moest breien, haken, borduren, boekjes lezen, maar spelen was er niet bij. Ik kon natuurlijk ook geen kinderen bij mij thuis uitnodigen, want ik zat ondergedoken. En het was in die tijd ook te gevaarlijk om buiten te spelen. Omdat we vrij plotseling ons eigen huis hadden moeten verlaten, had ik niks aan speelgoed mee. Toen heeft mijn moeder aan mijn opa gevraagd, want die woonde een straat verderop, of hij een pop voor mij kon halen uit ons oude huis. Dat was Klompenhannes. Ik hield hem stevig bij me zodat ik niet alleen was toen ik onder de dekens verstopt lag voor de politie.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Aan het einde van de oorlog was er geen eten meer. Het eten wat er nog was, moest zo veel mogelijk worden afgegeven aan de Duitsers. Je had bonkaarten, maar je kon er niks mee want er was geen eten meer in de winkels. In Amsterdam is het vreselijk geweest. Er zijn heel veel mensen doodgegaan van de honger. Omdat mijn vader gevangen zat, moest mijn moeder alleen voor ons zorgen. Ze ging eens in de week op de fiets met houten banden naar mijn oom toe, hij was namelijk boer. Daar kreeg ze altijd wat melk en groenten mee. Eén keer kwam ze met een half kalf thuis. Dat was heel bijzonder. Vlees was er al heel lang niet meer. Ook ging mijn moeder door met illegaal werk. We hadden onderduikers in huis, onder andere meneer Dam. Omdat mijn vader in de gevangenis zat, was meneer Dam een soort vaderfiguur. Hij is met Dolle Dinsdag richting zijn huis op de Veluwe vertrokken. Daar is hij herkend en verraden. Hij is gevangen genomen. Op 5 mei hoorden we ’s morgens om acht uur dat we bevrijd waren, en hij is die ochtend om zeven uur uit zijn cel gehaald en doodgeschoten.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892