Erfgoeddrager: Alperen

‘Ik voel mij een gezegende paradijsvogel’

Furkan en Alperen uit groep 8 van het IKC Het Talent in Osdorp bezoeken het huis van meneer Thomas Kho in Slotermeer. Meneer Kho is in 1944 geboren als Tong Hwa Kho op het eiland Biak, dat hoorde bij Nieuw-Guinea. Meneer Kho heeft op tafel foto’s en boeken klaarliggen over Nieuw-Guinea en het door hemzelf geschreven boek De gezegende paradijsvogel.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in 1944 in Papoea Nieuw-Guinea, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het eiland was in die tijd bezet werd door de Japanners. Toen ik geboren werd, kon mijn moeder geen melk geven. Ik was zo mager dat iedereen dacht dat ik dood zou gaan. Mijn zusje ging rijst koken en zeven. Het rijstwater zoog ik met een watje op. Toen ik net geboren was, werd ons eiland gebombardeerd door de Amerikanen. Mijn moeder en zusjes vluchtten de bosjes in en ik bleef met mijn vader in een baai op een huisje boven het water. Onder ons zwommen allemaal krokodillen. Een pageboren baby zouden die krokodillen ruiken, dus als ik ook de bosjes mee was ingenomen, was er een kans dat ik werd opgegeten. We waren in die tijd heel arm.’

Hoe was uw jeugd in Nieuw-Guinea?
‘Ik heb een Chinese vader en een Papoease moeder. Mijn vader was uit China vertrokken en kwam via Singapore en Indonesië op het eiland Biak terecht. Mijn vader is Chinees en werd bedreigd in Indonesië, omdat hij Chinees was; hij was op de vlucht met alleen een shirt en onderbroek. Op het eiland Biak, waar hij trouwde met mijn moeder, kreeg hij aanzien omdat hij een Papoease vrouw had. Tijdens de oorlog ben ik geboren en hadden we het moeilijk. Na de oorlog waren de Japanners verslagen en verdiende mijn vader geld met handelen en begon een klein winkeltje. Tijdens mijn jeugd ben ik naar de lagere school gegaan, maar daarna werd het moeilijk. Gekleurde mensen mochten niet studeren met witte mensen. Ik ging twee jaar naar een protestantse zendelingenschool, speciaal voor gekleurde mensen.’

Hoe zag een dag in uw dagelijks leven eruit in Nieuw-Guinea?
Ik leefde op het strand tussen de palmbomen en de blauwe zee en speelde daar met Papoease vriendjes. We gingen de bosjes in en schoten met knikkers in een katapult op vogels. Als we een wilde duif hadden geschoten, maakten we in de bosjes een vuurtje om die op te eten. Ik ging ook met een klein bootje de zee op om vis te vangen en octopus te zoeken. Vooral tussen het koraal waren er veel vissen te vinden! Thuis had ik een paradijsvogel, de mooiste vogel die er bestaat. Hij komt nergens anders ter wereld voor dan in Nieuw-Guinea. Een vriendje had de vogel gesmokkeld en aan mij gegeven.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘In 1962 werd Nieuw-Guinea onderdeel van Indonesië en is een groot deel van de familie gevlucht. Ik  vloog toen op mijn achttiende in mijn eentje naar Australië. Daar ging ik logeren bij een neef en die zei: ‘Je kunt beter naar Nederland, want je spreekt een beetje Nederlands’. Mijn vader gaf mij geld voor een vliegticket. We hebben alles zelf betaald. De Nederlandse regering ving mensen op in huizen voor vluchtelingen, maar mijn rijke familie betaalde een kamer in een luxe hotel in de Beethovenstraat in Amsterdam-Zuid. In heb twee, drie maanden in het hotel gewoond en ging elke dag eten bij een Chinees restaurant op de Dam. Daarna heeft mijn familie een huis gekocht aan de Burgemeester Cramergracht.’

Hoe was het voor u om in Amsterdam te wonen?
‘Toen ik aankwam was het een hele strenge winter. Ik vond Amsterdam een mooie stad, maar alles was vreemd. Die gekke straatnamen vond ik moeilijk om uit te spreken Toen ik net aankwam, was ik een soort zwerver, maar toen ik naar de Ambachtsschool ging om metaalbewerking te leren, voelde ik mij als een koning. Ik had lieve vrienden met lieve ouders, die mij meenamen naar de camping en waar ik thuis mocht mee-eten. Ik was wel goed met mijn hersenen, maar de Nederlandse taal was moeilijk en ik kon goed met mijn handen werken. Ik heb ook gestudeerd voor automonteur en ben daarna bijna twee jaar in militaire dienst geweest om zo een Nederlands paspoort te krijgen. Nederland is een mooi land en ik ben gezegend dat ik hier mag wonen. Ik heb een lieve vrouw en heb vier kinderen uit twee huwelijken. Ik heb nooit spijt gehad dat ik hier ben gaan wonen. Ik heb mijn geld verdiend door te werken in het Chinees Indisch restaurant van mijn familie. Wij ontwikkelden een restaurant speciaal voor de smaak van Nederlanders. Oftewel geen knoflook en wel maggi en bouillon. Mijn vader zei altijd: ‘Als het gaat regenen moet je een paraplu hebben’. Mijn huis is mijn paraplu; een dak boven je hoofd is alles wat je nodig hebt. Ik heb een boek geschreven over mijn levensverhaal: de gezegende paradijsvogel. Ik heb een mooi leven, net zo mooi als deze vogel. Ik ben een gezegend mens.’

 

Erfgoeddrager: Alperen

‘Suriname is een prachtig land, maar ik ben principieel’

Romeo Hoost is geboren in Paramaribo en opgegroeid op Curaçao. Hij heeft zich zijn hele leven verbonden gevoeld met Suriname, waar hij vlak na de onafhankelijkheid naartoe is vertrokken. Door het regime van president Bouterse moest hij noodgedwongen naar Nederland. Chaima, Osman, Alperen en Hafsan van het Metis Montessori Lyceum in Amsterdam interviewen hem over zijn leven.

Hoe was het om op te groeien op Curaçao?
‘Het was een prachtige, eenvoudige jeugd met vriendjes en vriendinnetjes en om de vier jaar een vakantie van twee maanden naar Suriname. Wij kinderen spraken onderling Papiaments, een mengelmoes van Spaans, Frans, Engels, Portugees en Nederlands. In Suriname sprak iedereen Nederlands. Dat vond ik altijd gek, want dat is niet de oorspronkelijke taal. Omdat Nederlands bij ons de verplichte communicatietaal was, sprak ik dat goed. Ook omdat mijn ouders Surinaams waren. Op school leerden we naast Nederlands ook Spaans, Frans en Engels.’

Waarom bent u naar Suriname gegaan?
‘Omdat ik het zo’n mooi land vond en ik er mogelijkheden zag. Iedereen lachte me uit, want Suriname betaalde zeer slechte lonen. De meeste intellectuelen vertrokken juist voor het geld van Suriname naar Curaçao, terwijl ik een kwart over hield. Ik was toen dertig jaar en ben daar tot 1982 gebleven. Na de decembermoorden ben ik naar Nederland vertrokken. Het was te gevaarlijk, omdat ik tegen president Bouterse was. In codetaal werd me aan de telefoon duidelijk gemaakt dat ik niet terug moest komen. Dan zeiden ze: “Ik heb goederen bij u besteld, stuur ze niet meer”. Ze waren te bang dat ze afgeluisterd zouden worden.’

Gaat u ooit terug naar Suriname?
‘Ik ben principieel: zolang Bouterse niet berecht wordt, keer ik niet terug naar Suriname. Ik zou wel willen, het is een prachtig land. Maar Bouterse heeft intellectuele mensen, mensen die het voortouw namen om de democratie te herstellen, vermoord. Wij organiseerden ook acties tegen het regime. Onze vakbondsleider en mijn neef Eddy Hoost zijn op de nacht van 7 december vermoord. Bouterse is in 2015 opnieuw gekozen omdat hij geld uit de staatskist haalt om mensen over te halen op hem te stemmen. Surinamers stemmen zo massaal op hem, omdat hij veel sociale voorzieningen belooft. Het volk ziet nu gelukkig in dat hij ze voor de gek heeft gehouden.’

Erfgoeddrager: Alperen

‘De knecht had echt medelijden met ons’

Zulal, Simrah, Alperen en Qrenzo van de IJdoornschool in Noord zijn bekaf van het kwartiertje fietsen naar het huis van Riet de Groot. ‘Als ze maar geen hond heeft’, zeggen Zulal en Simrah nog. Maar al bij aankomst rent een vriendelijke hond van de buurman de kinderen tegemoet. Voor de kinderen bijna reden om weer naar huis te gaan. Snel wordt de hond binnen gezet, het doodsbange hondje van Riet gaat even naar boven. En zelfs de kat moet de woonkamer uit. Als de rust eindelijk is teruggekeerd, kan het interview beginnen.

Had u familie of vrienden die in een concentratiekamp zaten?
‘Mijn vader was Joods, maar hij is nooit opgepakt omdat hij was getrouwd met mijn moeder, een christen. Maar de oom van mijn vader wel, en die is nooit teruggekomen. Mijn zus had een Joods vriendje. Op een zomerse dag, toen alle deuren en ramen open stonden, zagen we de Duitsers in overvalwagens de straat in komen rijden. Haar Joodse vriendje woonde aan de overkant en stond op het balkon. Toen de Duitsers kwamen om hem mee te nemen, sprong hij van het balkon af. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Ik weet niet of hij zijn been gebroken had, maar ze sleepten hem gewoon mee. Hij is nooit meer teruggekomen. Ook zijn vader en zijn moeder niet, en zijn broer ook niet.’

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
‘We hadden enorme honger. Iets verderop hier bij het bruggetje was een boerderij, die bestaat nu niet meer, daar ben ik in de Hongerwinter met mijn oudere zus naar de boer gegaan om eten te vragen. Er lag metershoge sneeuw. Maar de boer zei dat hij geen eten had en dat we weg moesten gaan. Naast de boerderij stond een klein huisje waar de knecht woonde. Mijn zus ging het daar ook vragen. De knecht had echt medelijden met ons. We zagen er natuurlijk ook niet uit, we droegen hele dunne kleren en waren erg mager. Hij zei dat hij nog wel een kliekje voor ons had, maar hij had geen schaaltje om het in mee te geven. Het eten kregen we daarom mee in een krantje. Daar zaten we, in de sneeuw, de koude zuurkool uit de krant op te eten. We hebben ook wat bewaard voor ons broertje Hans want die was niet mee.’

Had u ook onderduikers thuis?
‘We hebben één onderduiker gehad, maar die is verraden door de buurman op nummer 8. Voor de oorlog gingen we nog gewoon met deze buurman om en was hij ook bevriend met mijn vader. Maar ineens ging hij bij de NSB. Toen wilde mijn vader niks meer met hem te maken hebben. De Duitsers kwamen midden in de nacht met een schijnwerper onder ons bed zoeken. Doodeng vonden we het. Mijn vader werd meegenomen. Voor de onderduiker hadden we een vluchtroute bedacht. Als de Duitsers kwamen, moest hij via de dakgoot en het platje aan de achterkant vluchten naar het schoolplein achter ons huis. Mijn zus moest dan snel in zijn bed gaan liggen. Als de Duitsers boven kwamen en een leeg warm bed ontdekten, zou dat opvallen. Ze hebben hem toen niet gevonden want hij was hem gesmeerd, maar we hebben hem ook nooit meer kunnen terugnemen in huis.’

Heeft u gezien dat Nederland werd bevrijd?
‘Ik was 12 jaar oud en ik ging samen met mijn vriendinnetje, die op Duindoornplein nummer 12 woonde, naar de stad om een rood-wit-blauw vlaggetje te kopen. We liepen in de Kalverstraat en opeens hoorden we schieten. Veel mensen renden de Kalverstraat in. We werden bijna onder de voet gelopen. Toen was ik in de paniek de weg kwijt. Ook mijn vriendinnetje was weg. Ik moest hard huilen. Gelukkig was er een aardige meneer die me hielp en me weer terug naar de pont gebracht. Dat schieten vond ik heel eng.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892